zaterdag 30 mei 2009

Bunter in de tropen 1


Aan de vooravond

‘Planten zijn de belangrijkste verfraaing’



Zaterdag 1 november 2008, 22.55 uur, Allerheiligen,

Kaart: Darwins reis van vijf jaar; zo bont gaan wij het niet maken, helaas!


drie dagen voor ons vertrek naar de tropen van Costa Rica, gerekend vanaf woensdag 5 november, als we naar Floor en Eduardo in Leiden reizen om op donderdag 6 november heel vroeg op Schiphol te zijn.

Ik begin dit dagboek met enkele citaten van Charles Robert Darwin:

“I am strongly induced to believe that, as in music, the person who understands every note will, if he also possesses a proper taste, more thoroughly comprehend the full and combined effect. Hence a traveller should be a botanist, for in all views plants form the chief embellishment.”

Dit citaat uit “The Voyage of the Beagle”, 1983, Everyman’s Library blz 483, dankzij een notitie, een krabbel uit lente 1985 in deze paperback die een andere reisbeschrijving inhoudt dan Charles Darwin’s Beagle Diary, gebonden, groot, 1988, Cambridge University Press, een echt dagboek bij datum en plaats zonder formele hoofdstukindeling, veel meer een egodocument.


Tekening: De Beagle, Darwins hulkje waarmee hij rond Kerstmis 1831 de Atlantische Oceaan begon over te steken. Gelukkig gaan wij vliegen.


Ik ontleen de volgende dagboeknotitie van CD, 29 februari 1832, aan dit tweede boek. Och ik zou de pagina’s 41,42 en 43 moeten uitscheuren en hier inplakken of fotokopiëren en erin strepen. Maar dat is doodzonde!

Daarom een paar regels: blz 42: “Bahia February 1832. I have been wandering by myself in a Brazilian forest: amongst the multitude it is hard to say what set of objects is most striking;


Foto: Braziliaans regenwoud

the general luxuriance of the vegetation bears the victory, the elegance of the grasses, the novelty of the parasitical plants, the beauty of the flowers. – the glossy green of the foliage, all tends to this end. – A most paradoxical mixture of sound & silence pervades the shady parts of the wood. – the noise from the insects is so loud that in the evening it can be heard even in a vessel anchored several hundred yards from the shore.-

Dit zijn de eerste, de allereerste indrukken van Charles van een echt tropisch regenwoud. In die geest ga ik op weg naar CR in de hoop te kunnen vergelijken.

BUNTER


Ga dit boek lezen!

vrijdag 29 mei 2009

De Waerelt volgens Bunter XXIII

Precies het tegenovergestelde

van wat je wilde bereiken:

Summum ius, summa iniuria


Wanneer je afspraken maakt en dingen waterdicht probeert te regelen, dan blijkt vaak dat datgene, wat je bereikt met al je moeite, precies, maar dan ook precies het tegenovergestelde is van wat je dacht te bereiken, van wat je hoopte te bereiken, van wat je hartstochtelijk en vurig wilde bereiken, van wat je bad om te bereiken. Zo’n lange en gecompliceerde zin heb ik nodig om duidelijk te maken wat oeroude juristen uit Rome, uit het bloeiende Rome van de keizertijd, in vier woorden als adagium neerlegden. Letterlijk staat er: het hoogste recht is het hoogste onrecht. Dit is ook wat de nieuwe Amerikaanse president bedoelde met zijn uitspraak over het sluiten van Guantanamo Bay op Cuba tijdens zijn grote persconferentie medio mei over het doorgaan op die weg naar definitieve sluiting van een van de grofste schendingen van het recht door een Amerikaanse regering ooit. Het inrichten van een gevangenis voor terroristen, waarin deze mensen aan fysieke en ook juridisch terreur worden onderworpen. Martelingen die niet zo genoemd mogen worden, geen eerlijke processen en volkomen willekeur. Zou Amerika niet tegen zichzelf moeten vechten? Daarom zei Obama: “This prison produced more terrorists than it even contained.” Mijn God wat had en heeft hij gelijk: als je terreur met terreur gaat bestrijden, krijg je alleen maar nog veel meer terreur.

BASTA

Nu ik. Het is woensdag 27 maart 1963. Vanuit Kerkrade ben ik met enkele tientallen medescholieren van Gymnasium III per bus naar Aken gebracht. Naar het Stadtheater met het mooie paard in de voortuin in het bloemenperk. Tegenover Degra am Theater, waar we niet mochten komen ook niet voor Hühnerbrühe mit Einlage. Voor de allereerste keer zat een groep uitbottende pubers in het pluche van een echt opera-theater, diep weggezonken, maar met een prachtige blik op de schitterende bühne, nog afgesloten door het grote gordijn. De opera Tannhäuser van Richard Wagner is de bedoeling. Een van de leraren, Fons T. van geschiedenis, is al afgehaakt omdat hij walgt van Wagner, Wodan en Walküre. Hij is thuisgebleven. Ten onrechte en zeer tot zijn spijt achteraf, want na minuten wachten in de halfdonkere grote zaal, parterre, aan de linkerkant van achter gezien, ongeveer halverwege de rijen, is er een plotseling beweging in het gordijnstof. Er komt een kleine, stevige man voor het voetlicht staan. Wegens Erkrankung van een van de Hauptdarstellerinnen - zoiets moet hij gezegd hebben, herinner ik me vaag – kan Tanhäuser leider niet opgevoerd worden en in de plaats daarvan wordt Die Zauberflöte van Wolfgang Amadeus Mozart gebracht. Entschuldiging bitte. Einde mededeling. Omdat we door genoemde Fons al enigszins zijn geïndoctrineerd tegen het gezwollen pathos en de overdreven romantiek en de zwaarte van de muziek van Wagner, beginnen we als vanzelf te klappen voor deze gunst. En inderdaad. De Toverfluit van Mozart walst over mij en door me heen tot in mijn diepste kern en trilt daar – nu zesenveertig hele jaren later - nog steeds na.

Afgelopen week heb ik Tannhäuser van Richard Wagner alsnog ingehaald via een DVD, die ik toevallig in de stadsbibliotheek vond. Ik kreeg de schijf eerst niet aan de gang, moest mijn DVDrecorder op het Amerikaans systeem omzetten en toen mocht ik in zwart-wit getuige zijn van het oude verhaal. De eerste keer door onhandigheid zonder ondertitels, maar de tweede keer met Duitse ondertekst en dat is een verademing in de brij van gezwollen woorden en niet aflatende tonen en muzikale thema’s van RW. Wie de tekst niet volgt of kan volgen, wordt zelfs in zijn eigen luie stoel voor de tv opgeblazen met zwelling, irritatie, verveling en ook afkeer. Als je de tekst volgt, valt muziek, handeling en de hele structuur op zijn plaats, of je het mooi vindt of niet. Ik wel.

Na twee Tannhäusersessies, de tweede woord voor woord en toon voor toon, heb ik me dus bijna een halve eeuw later afgevraagd wat de leiding van het kleinseminarie van toen bewogen heeft – uit pedagogisch oogpunt – ons heftige pubers naar Tannhäuser te sturen. De eerste scène toont de gevallen edelman Tannhäuser in de grot op de Venusberg, overigens volgens de overlevering te vinden op de Hörselberg, vlakbij de Wartburg achter Eisenach in Thüringen. Op die Wartburg staat het kasteel van de landgraaf, later hertog. Tannhäuser ligt met zijn krullenkop in de schoot van de liefdesgodin Venus, die in mijn opname uit 1989/1990 uitgemonsterd is met een heel lange zeer ruim vallende nachtpon, allesverhullend en van dikke katoen of lakense stof en met een zeer decente boothals. Om het paar om de verhoging heen danst een gemengde balletgroep een soort pornodans met allerlei gedanste standjes, culminerend in een hooggeheven missionarisstand, waarbij een slanke jongeling uiteindelijk tussen de wijdgespreide dijen van een verder netjes van een dikke maillot voorziene danseres neergevlijd wordt. Hallodeballo, vet geil, zouden de scholieren nu roepen. Gelukkig begint de handeling met diepe wroeging van Tannhäuser, als hij ongeveer in Venus’ nachthemdkruis ontwaakt en al in zijn eerste bijdrage zingt: “O, Göttin, lasz mich ziehn..!! Na een jaar zich fysiek te hebben uitgeleefd op deze goddelijke madam en zij op hem, heeft hij er genoeg van en mag hij ook uiteindelijk vertrekken, wanneer hij zingt: “Mein Heil ruht in Maria” . Op dat moment, minstens twintig minuten zingen later verdwijnt Venus in een oogwenk en staat even plotseling een zeer nors kijkende houten Madonna midden op de bühne. T. daalt de Venusberg af , komt zijn oude zangkameraden tegen en er wordt eindelijk weer eens een nieuwe zangwedstrijd in de hal van het kasteel afgesproken. Elisabeth, nicht van de landgraaf, die een dik oogje heeft op T. is de jury en het thema: de essentie van de liefde. Alle anderen zingen over de verheven, hoofse en platonische liefde. Enkel T. benadrukt telkens het genot als essentie en onderbreekt zijn concurrenten steeds agressiever, totdat hij in het vuur van zijn lied verklapt dat hij het jaar van zijn verdwijning heeft uitgehangen op de Venusberg. Dan breekt de pleuris uit en T. ontsnapt nog maar net aan een lynchparty, doordat zijn lieve Elisabeth het voor hem opneemt. Tussen het woedende geweld van de andere stemmen door zingt zij haar leven te willen geven voor de redding van T. Op haar aandringen mag hij naar Rome pelgrimeren om daar vergiffenis te gaan vragen aan de paus. De Wartburg ligt namelijk aan een drukke Wallfahrt-route gezien de verschillende pelgrimskoren die voorbijtrekken op de bühne. Om kort te gaan: rond 1250 vervloekt paus Urbanus IV T. in Rome. Nog eerder zal mijn oude, houten staf uitlopen en bladeren krijgen, dan dat jij, vuile hoerenloper, genade krijgt en naar de hemel mag, als je sterft, ” aldus de Pope. Als een gebroken man keert T. terug naar de Wartburg in ze uppie, niet met de andere Pilger. Wolfram van Eschenbach vindt hem in het bos en T. doet zijn Romeverhaal met als conclusie: ik ga terug naar Venus in haar grot. Jullie kunnen me allemaal kapot vallen. Ik wil lekker verder gaan met Venusje. Hij heeft het nog niet gezongen en hup, daar is ze weer met haar geile dansers. Wolfram probeert hem over te halen alle geilheid en genot te laten varen en aan Elisabeth te denken, zijn ‘verloofde’. Net als bij Maria in de eerste acte, heeft nu ook het luid uitroepen van Elisabeths naam een magisch effect. Opnieuw verdampt Venus als bij toverslag en komt een baar in beeld met het lijk van Elisabeeth (Duitse uitspraak). Zij heeft haar leven voor hem gegeven (van verdriet om zoveel verdorvenheid gestorven) en T. komt tot oprechte inkeer en werpt zich zingend over haar heen en geeft zelf ook de geest. En jawel hoor: daar verschijnt een van de vrouwelijke pelgrims uit Rome met een prachtige grote bebladerde en bloeiende pauselijke staf. Er is vergiffenis voor T. in de hemel. Einde.



Het einde van Tannhäuser in de opera: hij sterft op de baar van de voor hem gestorven Elisabeth met achter hem de uitgelopen pauselijke staf.



Ik heb de Tannhäuserlegende zo uitvoerig behandeld omdat het de eeuwige worsteling van de hoofdfiguur laat zien met de seksuele liefde, gezet in een vrome omgeving van pelgrims, hoofse, zingende ridderwatjes, verontwaardigde gezagsdragers en ander schijnheiligen. Waarschijnlijk zou deze opera (met Limburgs tintje, waarover zo)** in 1963 uitvoerig worden nabesproken om onze eigen puberworsteling met seks, masturbatie en eventueel ontluikende homofilie ons bewust te maken en in een vroom en leerstellig kader te zetten om ons voor te bereiden op uiteindelijk ons celibaat, ons ongeslachtelijk leven als geestelijke.

Wat een streep door deze rekening moet nu de vertoning van Die Zauberflöte zijn geweest in maart 1963.

Weliswaar is er in de toverfluit ook sprake van een hele deftige liefde, te beginnen bij de aria van prins Tamino aan het begin van de eerste acte: “Dies Bildnis ist bezauberend schön”.


Tamino: "Dies Bildnis ist bezauberend schön..."

Weliswaar heeft de hele opera de context van de geheime en verheven rituelen van de priesters/vrijmetselaars. Weliswaar speelt Sarastro, de ultieme goeierd van het sprookjesverhaal, met zijn rijzige Steh-bass-gestalte, de rol van zijn goddelijke majesteit. Weliswaar is de grote aanbedene Pamina een heerlijk tutje en komen er een hele hoop beproevingen voorbij, voordat de ultieme vereniging van de gelieven kan plaats hebben.

Toch kent dit Sangspiel ook zijn uitermate wulpse kanten. Toch eindigt Tamino’s aria in de vijfmaal herhaalde uitroep: “Und ewig wäre sie dann mein…” .


Papageno: Ein Mädchen oder Weibchen

Maar bovenal spookt de vrolijke en geile Papageno, als ware hij de Schürzenjäger Mozart zelf, door de opera heen om met zijn hedonistische, zeg maar genieterige levenshouding de draak te steken met alle plechtige rituelen. Met zijn Vogelfänger-entree riposteert hij onmiddellijk de Bildnis-arie en gaat klagend, grappend en grollend door tot hij zijn Papagena, ook zo’n heerlijk, hupserig vogelmeisje, ontmoet. Maar niet nadat hij uit wanhoop en liefdesverdriet bijna zelfmoord pleegt na het zingen van “Ein Mädchen oder Weibchen wünscht Papageno sich.” Zelfs de donkere kanten van de hartstochtelijke liefde komen in de toverfluit aan de orde als Monostatos probeert Pamina in te palmen. In tegenstelling tot Tannhäuser is het genieten hier helemaal toegestaan en voert niet tot een tragische dood bij de lijkbaar van de aanbedene.

Deze operaverwisseling in 1963 heeft niet alleen mijn muzikale smaak voor de rest van mijn leven bepaald, zij heeft er hoogstwaarschijnlijk ook toe bijgedragen, dat ik niet de smalle weg naar het celibaat ben opgegaan, maar mij in het volle leven heb gestort.

En nu wil ik graag tot mijn punt komen. Ik denk dat een grote organisatie als de RK Kerk, waartoe ik ook mezelf reken in de laagste rang van parochiaan en koorzanger, nu eindelijk eens van twee dingen af moet. In de eerste plaats van het celibaat, omdat het summum ius van het celibaat naar mijn mening de summa iniuria oplevert van kindermisbruik in Ierse scholen, van door seks geobsedeerde parochiepriesters, van stiekeme relaties, kortom, zoals ik al zei van het tegendeel van het vroom beoogde. Zo is het summum ius van de uitsluiting van vrouwen bij de ambtsbediening ook het summa iniuria van de leegloop der kerken, van de onverschilligheid en de demotivatie, van het afsterven van de sociale wortels. Vrouwen zijn enkel welkom als hard zwoegende vrijwilligers zonder enige status en dat is onacceptabel.

Op dezelfde manier levert extreem bestrijden van terreur, nieuwe terreur op, zoals het streven naar vreedzame en veilige grenzen door bv de Joodse staat nog veel meer onveiligheid en oorlog met de Palestijnse buren oplevert. Zoals ooit een organbisatie als de NAVO, bedoeld om na de Tweede Wereldoorlog de vrede te bewaren tot wapenwedloop en Koude Oorlog leidde. Zoals de opium-oorlogen en het strenge verbod op drugsgebruik, geleid heeft tot economieën in Zuid-Amerika en het Verre Oosten die totaal draaien op overwinsten, behaald met de handel peperdure heroïne door vreselijke misdaadsyndicaten als El Sendero Luminoso en de Taliban.

Vaak denken mensen dat bestrijding van het verschijnsel de oplossing is. Achter de zedenloosheid van priesters zit de verdringing van een totaal normale en natuurlijke drang. Achter de opiumregiems zit de armoede van derdewereldlanden. Achter de desinteresse voor de kerk en haar prachtige rituelen zit de sinds de Steentijd ingebakken grenzeloze minachting van vrouwen, gevoed door diepe angst voor vrouwen. Achter de burenruzie in het Midden-Oosten zit de meedogenloze wapenhandel vanuit het westen. Dat zijn de problemen die aangepakt moeten worden.

Ik ben ervan overtuigd dat heel wat wereldproblemen opgelost zouden kunnen worden door ze op de juiste manier aan te pakken. Nooit met de harde knoet, maar

met tolerantie, invoelingsvermogen, luisterkracht, en gelijke rechten

met openheid, openbaarheid, vrijheid en wederzijds respect.

met natuurlijkheid, duurzaamheid en eerlijkheid,

met het afwegen van echte argumenten.

En dan kunnen we met de strafwet in de hand en met gedegen handhaving en controle en oplettendheid van iedereen proberen onze eigen criminele straatjes nog zo schoon mogelijk te houden.

Ach, ik ben lang niet de eerste die dit allemaal zo bij elkaar zet. Sinds de ontwaking uit de Middeleeuwen hebben honderden mensen dit op papier gezet. Het bovenstaande is dus totaal overbodig, maar het geeft een goed gevoel alles nog eens op een rijtje te krijgen aan de hand van de twee opera’s in mijn leven: Tannhäuser en Die Zauberflöte.

BUNTER


Heinrich, her von Veldig in het Manesse-handschrift

** Het Limburgse tintje aan het Tannhäuser-verhaal is dat Henric Van Veldeke meezong in de vocale wedstrijden op de Wartburg bij Eisenach in Thüringen. De eerste Nederlandse schrijver uit onze historie, geboortig uit Groot-Limburg, nu Nederlands of Belgisch zong samen met met Wolfram von Eschenbach, Heinrich Tannhäuser, Walter von der Vogelweide en anderen die wèl genoemd worden in Wagners libretto. Dat blijkt uit het de zogeheten Codex Manesse, een prachtig verlucht handschrift, waarin hij ‘Her Heinrich von Veldig’ wordt genoemd. Het boek dateert uit de eerste helft van de veertiende eeuw, rond 1350 in Zürich, maar Van Veldeke/Von Veldig zelf leefde en schreef in de tweede helft van de twaalfde eeuw (geboren rond 1150 in Veldeke, een gehucht van Spalbeek bij Hasselt in het huidige Belgisch Limburg. Tannhäuser is geen tijdgenoot van Henric; hij stierf een eeuw later rond 1265. Vandaar ook dat hij niet in de opera Tannhäuser voorkomt, die Veldeke.

B.

zondag 24 mei 2009

De Waerelt volgens Bunter XXII








Afscheid van mijn lente












Foto's: Kruipend Zenegroen, Wilde Aardbei, Eenbes


Mijn dubbele boerenjasmijn staat op het punt uit al zijn knopjes te knallen. Enkele zijn al helemaal open na de zoveelste zonnige, maar winderige en niet echt warme dag dus. Drie stengels van Epipactis helleborine, Breedbladige Wespenorchis, aangenaam, staan eerbiedig gebogen nog onder mijn enorme Hazelaar, klaar om in knop en bloem te schieten. Eindelijk vast voet in mijn tuin voor deze taaie en prachtige orchidee. De tekenen des tijds zijn daarmee duidelijk: het voorjaar is voorbij, want al mijn bolletjes en knolletjes zijn uitgebloeid en zelfs hun loof is al aan het vergelen en verdrogen: Winteraconiet, Boshyacinth in wit, rose of Bluebell-lichtblauw , Narcissen al lang, Crocus al helemaal. Dag mijn zestigste lente. Deze blog heeft mij de kans gegeven mijn zestigste lente extra intens te beleven. Ik heb veel in de tuin rondgerend met de digitale camera obscura om het allemaal een beetje in beeld te brengen. De botanische Tulpen wel, maar de Alpenlelie niet gebloeid. Dag allemaal. Het loof van mijn Okkernoot is nu zo dicht en langzaam van donkerrood en klein naar lichtgroen en groot verkleurd, dat in het achterste deel van mijn ‘goedje’ een redelijk tropische schaduw heerst. Daar kunnen alleen nog schaduwliefhebbers overleven. De massale vlek Speenkruid en Muskuskruid, heeft zich al helemaal in de leem teruggetrokken. Daslook heeft zaad gezet en wacht nog effe op de rijping en verdroging.

Het gras op mijn biljartje heb ik al twee keer gekamd en gemaaid, zodat de bovenkant van de terp er fraai gepoetst bijligt. Ik stel nu de overgangsbloeiers voor. Allereerst de Boompioen, die in de zijtuin haar enige knots van een bloem in alle rust heeft mogen omhoogsteken. Nu rest alleen de groene vruchtdoos nog, nu alle roze bloemblaadjes zijn afgevallen. Al zijn deze blaadjes niet purper geweest, de volgende oud-Frans dichtregels uit de zestiende eeuw, waarvan ik de eerste twee onthield, zodat Google mij snel te hulp kon komen, komen mij zeer toepasselijk voor:




Mignonne, allons voir si la rose,

Qui ce matin avoit desclose,

Sa robe de pourpre au Soleil,

A point perdue ceste vesprée

Les plis de sa robe pourprée

Et son teint au vostre pareil



Simpel vertaald:

Zeg schatje, laten we gaan kijken of de roos

die vanochtend haar purperen jurkje vertoonde aan de zon

Deze avond al niet verloren heeft,

De plooien van haar purpurkleedje

En daarmee haar kleur, die zo op de jouwe lijkt.

Deze dichttekst van Pierre de Ronsard uit 1550-1552(*) wordt normaal gesproken zwaar erotisch geduid, waarbij een bloem als de roos de rol speelt van de vrouwelijkheid om het zo maar eens te zeggen. Ik ben zo vrij aan de hand van de foto’s van mijn eigen pioenroos deze tekst heel letterlijk en botanisch te nemen voor deze keer.






Ik laat de Ronsard daarom achter bij zijn tekst en bij de vraag hoe rood je oortjes mogen worden tussen de regels. Ik voer u verder langs mijn Hyacinth-klokjes, mijn wilde Aardbeitjes, mijn Kruipend Zenegroen, mijn Lievevrouwebedstro, het Daslook, de Knikkende Vogelmelk en de Eenbes. Vaarwel allemaal en mogen jullie volgend jaar, esGodbleef, weer allemaal op jullie vaste plekje uit de grond komen met nog meer bloemen, zoals ik uit de winter weer zal opduiken esGodbleef!

Foto's: Hier komen de witte,roze en bl;auwe klokjes en de Knikkende Vogelmelk.


Ik vraag apart aandacht voor de akeleien. (Zie helemaal boven en hier meteen onder)


Overal in mijn tuin onder alle condities verheffen zij hun leeslampenkapjes in drie hoofdtinten nadrukkelijk tussen alle groen. In paars, roze en wit als zeldzaamste kleur zijn ze ook dit jaar weer in grote getale verschenen en ik houd van ze. Al zijn ze betrekkelijk giftig, ze zijn ook mooi en zeer apart van vorm. Die hangende bloemen als sterlampjes op en hoogte van 50 tot wel 75 centimeter. Een vaste plant die zich zeer gemakkelijk uitzaait op mijn Limburgse leem.

Ik eindig in de dierenwereld, want al wiedende in de voortuin, waar ik met mijn handen waarschijnlijk in een toefje brandharen van de Eikenprocessierups terecht kwam (twee weken flinke jeuk!!). trof ik op een bloemscherm van de Lijsterbes de Gele Krabspin Misumena vatia. Ze zat daar met wijd uitgespreide voorpoten kennelijk in hinderlaag te wachten op een vette hommel of argeloze vlinder en zo goed gecamoufleerd, dat ik haar toch opmerkte, maar moeite had haar goed in beeld te krijgen. En als toetje twee kuikens van een meerkoetenkoppeltje bij moeder op het nest in een poel langs de Helderblinkende, de Glana, juist de Geleen. Ook zij zullen opgroeien - het bleken er in totaal vijf te zijn – en na de zomer en de herfst genoeg veren te hebben voor de nieuwe winter.

Dag Lente, je was zo mooi!

(*) Noot: Deze dichtregels zijn afkomstig uit het driestrofige gedicht ‘À ma maitresse’ uit de bundel ‘Odes’, geschreven in de periode 1550-1552


BUNTER.



Bunter in ut laand vaan Sjarel de Veerde V

Praag is ei groet

opelochmuzeum



SJAREL EN BUNTER GAANS OONDEREIN!




Zoondeg 22 februari 2009, 2107 oor K 713

Gein Hoegmès in de bazzeliek gezoonge in ut Gregoriaans, gei Momuskanon opte Vriethof; gein brallende Tempeleere en ut umhoegriete vaan ut Mooswief, ouch neet de Mooswijfkes vaan Sint Pieter en de ierste veurziechtige verkleiders en ut opstèlle vaan d’n optoch in Wieck beij de stasie, boe heer um 14.11 oor miestal vertrèk. Niks vaan dat alles en hoewel ut miech noe allemaol sjèrrep in de memorie kuhump, iech höb ut heij in Praahaag gein sekond gemis.

Fotoos heijoonder: Iers de astronomische klok op ut stadhoes en daan de Tynkèrrek





Veer zien vemörrege um 7.00 opgestande, um 8.15 goon ete of eve euver achte, um 9.00 oor zaote veer in de bös en um half tien waore veer nao un korte roondrit door de boetewieke vaan P. aon de Ingelebrögk, boe de promenaad mèt Božena begòs. Ze heet us, unne groep vaan fieftig awwer luij, iers ut veurmaolig joeds getto laote zien, de z.g. Josefov mèt door d’n draod en aon de boetekant de veer aw sjoele, de kèrrekhoof en wat noe gewoorde is vaan 33 klein Stoksträötsjes in de aw stad vaan P. Prachtige breij straote vol rieke Jugendstil-hoezer vol prach en praol mèt heij en dao de Davidsster mèt in het midde de joedenhood, geel van kleur, want dat waor d’n tint vaan venien en verraod.


Daan door nao ut aait Stadsplein mèt achter de hoezereij de dominerende Mariakèrrek die ze ‘Tijnkerk’ numde, mèh die op ze Tsj. Tieien (lang ie) het nao de wiehiek boe-in ze ligk. De Nicolaaskèrrek in d’n aanderen hook vaan de Hussieten, modern, genump nao Jan Hus (Jaan Hoes), dee al in 14 zoeväöl verbrand woort es ketter In Constanz (Dld). Unnen ieuw ieder es Luther ging heer al tegen de vermolmde RK Kèrrek in. In de barokke Jaocobskèrrek koste veer d’n aofgeknepe deevenerrem neet vinde. Dao goon veer veur trök op dinsdeg.

Mèh ut hoegtepunt waor toch ut bezeuk aon ut Clementinum mèt un Tsjechische medam es gids. Deur (440 Ckr) mèh de meuite weerd. Dit Zjuzwietecollege, gestiech door Petr. Canisius nota bene, (± 1720) heet un Spiegelkapel vaan Maria-Boodschap mèt plafondfresco’s op de regels vaan ut Weesgegroet. Unnen orgel, boe dee jong vaan Mozart nog op gehings heet.


Fotoos: Bove e veurbeeld vaan de prachtige hoezer beij de sjoel en oonder un klok met Hebreeuwse letters die ouch aandersum löp.




Unne prachtige barokbiebzaol en unnen astronomischen tore boe Kepler,Corpernicus, Tycho Brahe en ouch Galileo Galilei nog heet (sic, lees höbbe) roondgerend. Bijna 200 trappe nao u prachtig oetziech euver P. Veer droonke met Božena koffie vlak tegeneuver de astronomische klok op ut aajt stadhoes vaan P. mèh dao voont iech geine bal aon. De Tynkèrrek wao touw en tössedoor voonte veer prachtige aw staminees veur get te ete of te drinke. Unne sjoenen daag, prachtig. Praag is e opelochmuzeum.



22.50 oor.

En noe höb iech nog ut sjoenste verhaol vaan ut Clementinum vergete en is ut miech opte badkamer (bad te kort, geine waterdrök op d’n doesjkop, baardkretser thoes laote ligke: ein en al elend, dus) (scil:) . Mèh mèt dees historie vèlt nog te lachte: oonder d’n oetkiek ± 88 trejje is in d’n astronomietore un duuster kamer. Dao kinnen alle luike touwen daar vèlt door e klei leukske un zonnestraol op de vloer precies in de buurt vaan de Prager meridiaan op 15 graode, 42 minute en 11 seconde dweers door Praag. Me zuut euver de vloer un langwerpige bekisting boevaan (scil:) in persiele d’n dèksel ope kint klappe en opte vloer ligk taan un witte baon, mesjiens vaan stein, boebove unnen dunnen zwarten draod is gespanne. Es de zonnestraol die un ron vlek wörrep van unnen awwen rieksdaalder groet, precies midde op de meridiaan of lengtegraod vèlt issut 12 oor ’s middes in Praag. Daan zweijde de woerneumer vaan dit alles mèt unnen vlag vaanaof d’n tore, en daan wis vaanaof 1842 tot in 1927 ± eederein tot ut 12.00 oor ’s middes waor. Miestal sjote ze daan ouch eine kier e kenon aof mèt los kroet. En kos eederein toes goon ete.


Dat middegoor, zag de gidse, woort ech gevierd, want ouch alle klokke opte tores in aajt Praag begoste oetgebreijd te lojje. E leve wie un oordeil. E schitterend verhaol mèh wat veer neet gevraog höbbe: wat gebäörde es ut bewollek Fotoos: Den tore vaan ut Clementinum en ut oetziech daovaan euver Praahaag.

waor met rege en es de zon neet sjeinde? Geinen exacten tiet taan, gei klokgebommel, niks te ete. Iech höb ut vergete te vraoge, mèh ut zal utzellefde probleem zien es mèt de zonneweijzers. Ze ging nog weijer: wie uneder toch wel un horloge had, later, hòng me um 12.00 oor unne witte vlag oet of zweijde daomèt. Dat waor geinen echte vlag, mèh e taofellake. Tiet um te ete wow dat zègke.


BUNTER


dinsdag 12 mei 2009

De Waerelt volgens Bunter XXI


Deernis met de bomen:

We hebben veel te weinig

geduld met bomen,

te snel jankt de kettingzaag




“O,”, zeiden de muisjes,”wat ben jij gelukkig geweest, jij oude denneboom.”

“Ik ben helemaal niet oud!,” zei de boom, “het was toch deze winter dat ik uit het bos kwam; ik ben in mijn allerbeste jaren, ik ben alleen maar wat klein van postuur.” ( zie noot 1)

Muizen kunnen alleen met dennenbomen praten in sprookjes. En ze doen dat dan ook in het sprookje ‘De Denneboom’ van Hans Christian Andersen (Odense 1805-Kopenhagen 1875), geschreven in 1844. Het citaat komt uit een tekst, vertaald in de tijd, dat het woord ‘dennenboom’ nog niet verplicht met die belachelijke tussen-n gespeld moest worden.


Foto: H.C. Andersen in brons in Kopenhagen

Ik placht dit sprookje in donkere wintermaanden rond de Kerst voor te lezen aan mijn jongste zoon. Ook al liep het niet goed af met de dennenboom. Hij beleefde een prachtige kerstavond, helemaal opgetuigd en met cadeautjes aan zijn stam voor kinderen, werd dan naar een zolder versleept, waar hij de muizen tegenkwam. En tenslotte belandde hij, kleingekapt, in een vuur. Maar altijd bleef hij vol goede moed en hoopvol, hoewel hij dus gekapt was en geen wortels meer had. Het verhaal van Andersen is mijn voornaamste motief om vooral geen probleem te hebben met de aanschaf van een plastic kerstboom die wij sinds een jaar of vier telkens met de Kerst optuigen. Voor mij geen doodstrijd van een fijnspar in mijn eigen huiskamer elk jaar en nog wel met Kerstmis.

Basta!!

Woensdag 15 april 2009: ten oosten van mijn achtertuin hoor ik een nijdig grommend, soms hatelijk jankend geluid. Het kan niet missen: een motorzaag. En opnieuw kan dat maar èèn ding betekenen. Er wordt een boom geveld! En dat zo dichtbij! Ik rep mij door de meidoornheg, draai naar rechts en jawel hoor.



Met behulp van een hoogwerker in de vorm van een forse kraan met aan het uiteinde een bakkie, is iemand bezig de kroon van een vrij forse boom kapot te zagen. Hij is al zover gevorderd dat ik niet meer kan zien om welke soort het gaat, maar ik schat dat het om een tien, vijftien meter hoge boom gaat, die hier al in het plantsoen staat sinds wij hier kwamen wonen in 1976. De man zweeft rond met de motorzaag en amputeert de kroon van de boom stukje bij beetje, zodat er al vrij snel alleen een kale stam overblijft, die vervolgens, geheel volgens de veiligheidsregels van de boomzaag kunst, stukje voor stukje korter wordt gemaakt. Het is duidelijk: de boom moet weg, helemaal. En inderdaad, dit is geen snoeien meer, dit is helemaal kappen. De boom wordt afgezaagd, helemaal tot aan de grond. En wel door een ploeg werkers van de Algemene Bomendienst Limburg uit Heerlen/Amstenrade.



Het zo rigoureus omzagen van een boom grijpt me altijd aan. In eerste instantie komt dat door het geluid van de kettingzaag: dat nijdige gejank. Vervolgens gaan mijn gedachten naar de boom als levend wezen. Pas op, ik ben geen boomknuffelaar, geen stamomhelzer of boomfluisteraar. Voor mij is een grote, geheel uitgegroeide boom met een complete kroon een soort huis. Een boom maakte leven mogelijk in de eerste plaats door de afgifte van enorm veel zuurstof aan de atmosfeer via zijn duizenden bladeren. Vogels nestelen in een boom, eekhoorns ook, talloze insecten zijn afhankelijk van bomen. Een boom is een soort zonnestelsel op zich. Een beschermende plek op onze aarde voor heel wat levensvormen. En daar hoort de mens ook bij uiteindelijk. Wij krijgen van bomen zuurstof, schaduw, koelte, vaak vruchten en honing, prachtige kleuren in de herfst en vooral een gevoel, zo ervaar ik dat tenminste, van hoe sterk het leven kan zijn.



Ik heb foto’s gemaakt van deze onverwachte operatie en de zagers van de ABL aan gesproken. Dit is toch geen bomendienst? Waarom? “Opdracht van de gemeente”, was hun antwoord en daarom ben ik gaan informeren bij mijn gemeente. De betrokken ambtenaar kreeg ik in eerste instantie niet aan de draad, maar omdat ik mijn telefoonnummer achterliet bij de mevrouw, die me te woord stond, kon de ambtenaar mij vrij snel terugbellen en uitleggen waarom deze vrij forse boom het loodje moest leggen. “Grote boom”, zei hij, “Nee, geen Eik, maar een Suiker-esdoorn, Acer saccharum; wordt een forse boom en deze stond vrij dicht bij een huis en hij stond ook een beetje scheef. Onder die omstandigheden kunnen zware takken uit de kroon uitscheuren en vallen en schade veroorzaken. Die problemen willen we voor zijn, natuurlijk.”

Inderdaad: 37 meter hoog kan deze Noord-Amerikaanse/Canadese reus worden met een dichte kroon. De suiker-esdoorn of suiker-ahorn is de nationale boom van Canada. Zijn blad, de ‘maple leaf’, siert ook de Canadese vlag en het sap van de boom wordt ingekookt en levert de ‘maple syrup’ op. Hij kleurt elk jaar prachtig geel en rood in de herfst. Nu moet ik eerlijk zeggen: deze specifieke boom was me nog niet opgevallen, ook niet in herfstkleuren. Wat dat betreft is hij niet vergelijkbaar met de oude perenboom, verderop in het dorp die elk voorjaar besneeuwd wordt met prachtige roomwitte bloesem, zo hoog als hij is van kop tot bijna teen. Hij staat op een hoek, maar iets verder die straat in naar rechts, komend vanaf de helling staat het afgezaagde lijk van een forse Beuk, ook vlakbij een ouderenwooncomplex, uiteraard, maar hij stond er wel al wellicht meer dan honderd jaar voor de bebouwing.



Foto's: Het beukenlijk en de perenpracht vlak onder elkaar. Geen gezicht!!


Enkel de stam steekt nog een meter of acht, tien omhoog. De donkere kroon is helemaal weg en de boom is morsdood en zo staat hij al jaren langs de straat. Geen gezicht!

Alles bij elkaar genomen vind ik, dat onze cultuur en vooral onze plantsoenen- en tuinmancultuur te weinig geduld heeft met bomen. Te snel, vind ik, wordt tot kap of omzagen besloten. Er zijn landen waar je enorm grote en dikke bomen vindt die al honderden jaren ongerept op dezelfde plek staan en een prachtig decor vormen. Nu zijn dat landen, waar mensen en ook de natuur nog veel meer ruimte hebben dan in ons eigen volgepropte landje. Zoals de Verenigde Staten. Jaren geleden heb ik in de Amerikaanse staat Virginia, waar de kolonisatie van de Nieuwe Wereld in de zestiende eeuw begon, het landgoed Mount Vernon bezocht,

Foto: Mount Vernon in Virginia (VS): kijk eens naar die dikke en hoge bomen met enorme kronen.

waar Amerika’s nationale held George Washington woonde aan het einde van de achttiende eeuw tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tegen de Britten. Daar wijst men je vlakbij het huis nog bomen die door Washington zelf nog geplant zijn. Te weinig geduld met en te weinig respect voor (oude) bomen heeft Nederland en vooral de lagere Nederlandse overheid. Want het bomenleed is nog niet voorbij in het dorp. Men gaat het centrale dorpsplein, bekend als de Bongerd, zeg maar de boomgaard, een opknapbeurt geven en dat houdt ondermeer in, dat 16, schrijve zestien, van de 24 jonge witbloeiende kastanjebomen omgezaagd en verwijderd zullen worden.


Foto's: Deze moeten allemaal om! Bah!!!

Er blijven er maar acht staan en dat terwijl deze in het voorjaar prachtig bloeiende bomen pas een paar jaar geleden geplant zijn. Wat zonde!



Foto: A. psudoplatanus gaat op een kleine reis

Foto: Daar staat-ie dan, de nieuwe A. pseudoplatanus

Bij wijze van klein protest tegen het omzagen van de Suikeresdoorn en groot en fel protest tegen het omzagen van de zestien kastanjebomen op de Bongerd, ben ik zelf symbolisch in actie gekomen. Ik heb afgelopen maandagmorgen in de plenzende regen een Esdoorn-zaailing van de soort Acer pseudoplatanus – de gewone Esdoorn, zeg maar – uitgegraven bij mijn meidoornheg en geplant op de plek, waar Acer saccharum stond en die nu gemarkeerd wordt door een dikke laag versnipperd hout van het slachtoffer. Ik hoop dat deze zaailing mag uitgroeien tot een mooie boom.

Laat bomen staan, zo lang mogelijk, is mijn hartenkreet!

BUNTER

(1) Citaat uit ‘De Denneboom’ van Hans Christian Andersen (Odense 1805-Kopenhagen 1875), 1844, Sprookjes en vertellingen, volledige uitgave, geïllustreerd door Lidia Postma, Van Holkema & Warendorf, Bussum, negende druk, speciale uitgave, vertaling dr. W. van Eeden, copyright 1975 Ned. Vertaling, blz 285, 12e regel van boven.

donderdag 7 mei 2009

Chinees dagboek, deel XXVI



Chinees dagboek, deel XXVI (SLOT)

(zhōng)(guó) ()()() 二(èr)(shí)六(liù) ()(fen)



Met Bunter helemaal terug van Beijing! XXVI



Weer thuis, toch jammer! 可惜


Zondag 14 mei 2006 (huisadres),

Thuis !! Gisteravond om 22.35 uur stonden we gepakt en gezakt en doodmoe voor onze eigen deur per taxi vanuit Intercity-station Geleen-Oost. We hebben nog wat suf rondgezeten, blij verwelkomd te worden door onze eigen Youp en de stapels en stapels post bekeken. Gelukkig ook veel niet te lezen reclamezooi en onder de trap drie stapeltjes kranten. Une mer à boire. Maar dat hoort bij een zeer verre en lange vakantie. China begint langzaam tot me door te dringen. Daarom zal dit ook niet de laatste bijdrage aan dit dagboek zijn, al zal ik het verslag hier technisch afronden met de laatste dag in Beijing, hoofdstad van het noorden. ’s Morgens tot ±½1 het Zomerpaleis. Een prachtig oud complex (1740→) waar het wel erg druk was, maar waar we een mooie rondwandeling gemaakt hebben tussen rode legers van bejaarde Chinezen door en hele scholen met leerkrachten in klassen onderverdeeld allemaal in paarsblauwwitte trainingspakjes. Ik heb een hele grote en lange school van voor tot achter ‘hello’ laten zwaaien. Het Zomerpaleis is na de Frans-Britse verwoestingen van 1900-1920 helemaal opnieuw opgetrokken. Hier was het hoofdkwartier van de laatste koloniale machten in China. Nu is het allemaal vergane glorie, maar wel architectonisch heel mooie glorie, en soort Efteling, maar dan heel echt. Veel dingen in de steigers voor de Olympische Spelen 2008. Vervolgens naar de lamatempel in de stad. Een boeddhistisch complex, heel mooi van kleur, maar niet wezenlijk verschillend van de vele andere tempels die we hebben gezien. Hadden we kunnen overslaan omdat ons schema door de toegevendheid van onze Chinese gids Frank toch al uitliep. Geluncht in en 4-sterrenhotel in een aparte kamer vlak achter een zaal, waar aan ±5 grote, ronde tafels een hele meute Chinezen gezellig zaten te kwetteren en te eten. ’s Middags maakten we een tocht door een grote hutongwijk van Beijing. Hutong is het Mongoolse woord voor waterput en historisch gezien hebben zich bij de invasie van Dhengis Khan (1200→) in Beijing rond zelf gegraven waterputten in kleine huisjes en nauwe straatjes gevestigd. We hebben door deze oude wijkjes van B. een tochtje per bedjak gemaakt. Maar het was erg toeristisch op onze plek: er waren gezien het grote aantal bussen heel wat mensen op pad. Er wonen gen Mongolen met in de hutong en ook heeft iedereen nu waterleiding en zijn er geen putten meer. Alles is degelijk overgenomen door de Chinezen. Onze gids is een jonge Chinese vrouw die niet zo goed Engels spreekt. Door de avondspits lopen we met onze kleine bus hartstikke vast in het verkeer dat door de vele stoplichten als ouwe tandpasta door een roestige tube geperst wordt. Om half 7 in plaats van om 17.00 uur zijn we pas bij het hotel.

We kunnen nog effe naar boven rennen om onze bagage te dumpen en dan snel naar een voorstelling van een acrobatenshow per metro (3 per persoon !). De show is erg leuk: nummers met bordjes op stokjes, met fietsen, met hoeden van stro, met springers door hoepels (2x mis!) allemaal uitgevoerd door bijzonder soepele vrij jonge jongens en meisjes.


Er is ook een act met rijstkommen op de voeten van meisjes, een tweepaalact voor snel klimmende jongens, meisjes met kooitjes vol rode ballen op hun koppen en voeten en in hun mond. Tenslotte drie heel jonge meisjes die hun ranke lijfjes in een soort grote prullenbaktonnetjes steken en zo met hun konten omhoog lopen op handen en voeten. Ze kwamen binnen, terwijl over hun tonnetjes de kleren en de koppen van drie keizerlijke ambtenaren met oorkleppen vastgemaakt waren. Kostelijk. Ja: ook nog een vrij dik blauwgekleed meisje op het slappe koord.

Het slotdiner viel wat tegen vanwege de locatie. Een restaurantje met lawaaiig personeel. Mariska zeurde aan èèn kant over de garnalen die ze niet lust en aan de andere kant zit slijmhoestChristiane te zeiken over het spijsvet der Chinezen. De volgende lange reis in ieder geval geen kettingrooksters meer.


Zaterdagmorgen, vertrek om 07.00 uur uit ons allerlaatste Chinese hotel: Sanyuan Jinan hotel naast het Oost-station van Beijing. Zonder files op weg naar het vliegveld, waar ik nog drie boeken (Chinees) en een woordenboekje heb ingeslagen van mijn allerlaatste yuan. Zwaar, maar het moet. We stijgen een Betje knobbelend op om ½11-11.00 uur en hebben een zeer gladde vlucht naar Frankfurt, waar we om ½3 plaatselijke tijd landen. Een tussenlanding en we moeten kilometers lopen naar gate A26, waar we de slotvlucht naar Amsterdam hebben om 16.30 uur. Het regent met bakken in F. Onweders en niet zo’n kleintjes. We stijgen vlak langs zo’n onweer op en dat zorgt voor hel wat geknobbel tijdens de vlucht omhoog. Niet leuk!! Met de KLM hadden we op Schiphol direct kunnen landen! Om ± 18.00 uur eindelijk in Amsterdam. Ernst en mariska moeten nog helemaal naar Friesland en wij naar Limburg-Zuid. Floor en Eduardo staan ons al op te wachten, de schatten. Zij krijgen als eerste de cadeautjes. We gaan op weg per trein met een overstap in Utrecht. Tussen U. en Roermond slaap ik liggend over twee banken als een roos op mijn zware rugzak. Ons avontuur is nu ten einde. Jammer

太可惜了!!

BUNTER