dinsdag 7 december 2010

De Waerelt volgens Bunter XXVI

*Dit is de eerste sneeuw in mijn landouwen van de winter 2010/2011, gevallen op vrijdag 26 november.               Foto Bunter 
Sneeuwmijmeringen

====================================================
De allereerste sneeuw dit jaar viel al op vrijdag 26 november. Ik word er altijd acuut manisch-nostalgisch van, omdat ik de wereld weer met kinderogen ga zien. Ziehier het resultaat:
=============================================
Wat sneeuw met je doet en kou. Een jonge vrouw in het Zuid-Koreaanse Seoul zei het vanmorgen tijdens een voorbijkomend tv-journaal: “Sneeuw doet me heel erg aan mijn jeugd denken.” Zo vergaat het mij nou ook. Winterse kou, sneeuw en ijs hebben kennelijk op mij als klein kind een enorme indruk gemaakt. Ik was een regelrechte koukleum, die bijvoorbeeld een hekel had aan die ijskoude, gladde linnen bedlakens in een totaal onverwarmde slaapkamer. Daar moest je met je kleine bibberlijfje tussenkruipen en dan duurde het enkele vreselijke minuten voordat het weer warm werd om je heen. Mijn moeder had ook flanellen lakens, maar pas als het heel erg koud werd, kwamen die uit de kast en was er gelukkig ook een warmwaterkruik in een witte luier, vastgezet met een dikke veiligheidsspeld voor aan de voetjes.

De winters van bijna alle jaren vijftig waren in mijn herinnering streng en lang. In onze keuken thuis stond een buiskachel, zwart glimmend en rond met een lange kachelpijp eraan, die richting schoorsteenkanaal verdween, al kan ik me niet herinneren, waar in de keukenmuur die aansluiting zat. In de woonkamer was er een wat toen heette kolenconvector, een grote glimmende kolenhaard met mica-ruitjes en een grote vulklep bovenop. Verder waren er geen warmtepunten in huis. In september kwam de kolenboer en vanaf november/december moesten wij als kinderen geregeld de ijskoude en schaarsverlichte kelder in om in een verre, donkere hoek met de kolenkit een forse lading kolen te gaan scheppen. Dat maakte altijd behoorlijk kabaal, waarvan ik erg bang werd. De convector kon je zodanig voeden, dat hij ’s-nachts op en zacht pitje bleef doorbranden. Een van mijn ouders rakelde dan ’s morgens na het opstaan het vuur weer op door met een hakig pookje aan het asrooster te rammelen. De witte as viel dan in de asla en het vuur vlamde op en kon opnieuw met kooltjes gevoed worden. Het keukenkacheltje moest vaak ’s ochtends opnieuw aangemaakt worden met dunne houtjes, takjes en krantenpapier en lucifers. Als dat flink fikte, ging het deksel in ringen weer op het kacheltje en werden voorzichtig kolen bijgevuld door een klep hoog boven aan de voorkant. Geen centrale verwarming, nee.
*Veilig en warm achter glas is het heerlijk om naar al die ijzigheid te kijken en te mijmeren. Foto Bunter
Geschaatst heb ik veel in mijn lagere-schooljaren. Op een primitief ijsbaantje bij Huize De Geusselt aan de noordrand van M. Op een opgespoten ijsbaan aan de Mokstraat in H. bij M. En later op de zogeheten roeivijvers bij De Geusselt. Nee, nooit op Noren. Op simpele houten Friezen, die we doorlopers noemden omdat het schaatsijzer aan de voorkant met het hout omhoogkrulde, waardoor je niet snel achter rommel en rotzooi op het ijs bleef hangen. Die schaatsen bond je onder je schoenen zo strak mogelijk met lange oranje-bruine veters, die eruitzagen als reepjes stof in plaats van de normale schoenveters. Als je alle vier de punten bij elkaar trok over je hoge schoenen, kon je die veters aan de lange zijde van de rechthoek nog eens doorhalen en daar de laatste knoop leggen om de veter nog strakker te krijgen. Schaatsen die losgingen, voelden vreselijk aan je voeten. Maar te strakke waren ook een ramp. Je bond als het ware de bloedsomloop naar je voeten af, die steen- en steenkoud werden en pas na enkele flinke ronden doorkrabbelen langzaam opwarmden.

 Ik denk dat mijn vroegste winterherinnering is, dat ik achter de ruit in de woonkamer zat en in de late namiddag net voor de schemering omhoog keek in een sneeuwbui van dikke vlokken. Als je maar lang genoeg keek, kreeg je het gevoel tussen de vlokken door omhoog te zweven, hoger en hoger, terwijl je gewoon op de vensterbank bleef zitten. Het kon vooral tijdens de carnavalsdagen enorm sneeuwen in die tijd, maar we gingen er toch op uit: rondjes lopen met alle buurkinderen rond de huizenblok waar we woonden en maar liedjes zingen, vrolijke liedjes in de kou. Omdat ik vaak moe werd, haakte ik wel eens stiekem af en sloop naar binnen om bij de kachel weer een beetje op temperatuur te komen. Ik was soms een echte huismus, vooral in de winter. IJs en sneeuw brengen mooie herinneringen mee.

Zoals de sneeuwpret in de vorm van spiegelgladde ‘sjievele’ of glijbanen, die wij als kinderen op de speelplaats van de Don Boscoschool, thans allang weer gesloopt,  maakten of op een willekeurige plek op een brede stoep of als er veel sneeuw was gevallen op de hellingen van het grote brede, totaal onverharde pad achter onze huizen, maar dan moest er wel veel sneeuw gevallen zijn. Een glijbaan, mijn vader noemde het een ‘selbrik’ in zijn ouderwetse dialectversie, maar wij, kinderen, zeiden altijd sjievel en zeker niet glijjbaon, zoals een nog steeds gezaghebbend woordenboek van mijn moedertaal meldt als het zoveelste Hollandisme in de kolommen. ‘Slebrik’, staat er weer wel en dat verschilt maar heel weinig van mijn vaderstaal. Dat 'brik' is eigenaardig. Is natuurlijk een keihard begrip. 'Unne brik' is een steen, in het bijzonder een baksteen. En nu hoorde ik van een superautochtone, dierbare kennis langs mijn tuinpad toevallig getroffen, dat het woord voor 'sjievele' in het patois van mijn huidige woondorp 'kèjje' met als klinker de harde, korte è van het standaardNederlandse met'. En 'un sjievel' is dan ook ' 'n kèj'. In dit dialekt kun je aan het lidwoord niet het woordgeslacht horen, maar dat is bijzaak. Ook dus een afgeleid woord dat aan iets keihards doet denken. Merkwaardig, niet?

Het 'sjievele' ging zo: je moest met een groep van drie of meer kinderen zijn en een plek uitzoeken met voldoende dikke sneeuw en ergens buiten de loop van voorbijgangers en andere mensen, want die konden afschuwlijk vallen op zo’n supergladde glijbaan. We deden het altijd met dikke sneeuw, nooit op het ijs van een vijver of een plas, want dat was vanzelf al glad genoeg. Achter elkaar renden jij en je vriendjes dan over de versgevallen sneeuw om op een gegeven punt je voorste schoen vooruit te steken en die met de snelheid van het rennen over en in de sneeuw te laten schuiven, gevolgd door je andere been natuurlijk. Je bleef als het ware plotseling staan en liet je eigen massa verder schuiven over de sneeuw. Het bevroren witsel veranderde langzaam eerst in een stevig wit sneeuwplakkaat en vervolgens na nog een stuk of tien, twintig doorlopen in een echt spiegelglad, langwerpig ijsvloertje, waar je al naargelang je rensnelheid overheen vloog meestal in zijwaartse richting met je heup naar voren. Het was zaak de ‘sjievel’ zo glad mogelijk te houden, zonder oneffenheden, want lag er ook maar een kiezeltje in het ijsvloertje of stak en een schuinliggende tegel met een hoekje door het stijfgeperste bevroren materiaal, dan kon je een lelijke smak maken. Ook moest je niet te vroeg op de glijbaan springen na het aan-rennen, wat ook dat resulteerde meestal in een flinke val of struikelpartij. Zo kon je na goede oefening met wel vier,vijf, zes of zeven kinderen achter elkaar glijen en gillend over elkaar heen vallen aan het eind van het baantje, dat soms wel een lengte van vijf tot zeven tot negen meter kon krijgen. Als je erg hard aanrende en helemaal uitgleed dan kon je aan het eind van het baantje doorglijden in de verse sneeuw om zo de baan nog langer te krijgen. Kwam je op het harde ijs ten val, dan liep je een gloeiende knie op, waar je de rest van de dag je pijnlijke lol mee op kon.
* Kijk, dit is de afdeling sneeuwmeting van mijn eigen meteo-station. Zoveel sneeuw is er gevallen sinds 26 november, gezien op een van de eerste decemberdagen vlak voor de eerste dooi-aanval.   Foto Bunter


Dit sjievele is een van mijn grootste genoegens geweest in de sector sneeuwpret. Het ging geweldig, je vloog vooruit en het was tegelijkertijd ook een fantastische oefening voor je evenwichtorganen.

Ik heb maar op één plek op het grote net een filmpje gevonden, waarop je een jongen het begin van ‘e bäöntsje’ ziet maken en voorover vallen in de sneeuw zoals ikzelf zo vaak in korte broek. En verder nada de nada. Het wordt gewoon niet meer gedaan: iedereen wil schaatsen op peperdure klapNoren, gaat skiën op steile bergen ver weg, langlaufen op loipes, maar het simpele gratis kindergeluk is er niet meer.

Dit is een aanvulling op de sneeuwherinneringen van de ‘Waerelt’ van begin januari 2009.

BUNTER

zaterdag 4 december 2010

Bunter in de tropen VII

Een vulkaan
in actie 

Arenal Springs, Room 310, 19.15 uur, 11-11-08, dinsdag,

Intussen zit ik in de schommelstoel binnen en niet meer op het tempo dulu terras buiten. Het licht trok te veel tropische insecten en dikke nachtvlinders. Omdat ik ze niet ken, vind ik dat griezelig. OK?

Ik heb besloten nu ook enkel op deze rechterpagina’s te schrijven, omdat de keerzijde te veel bolt en niet lekker schrijft. OK?

We aten dus bij Macadamia, een flink stuk voor Arenal. Ik had een warme Tilapia-salade en Ine iets vegetarisch. Bovendien een tropische-mix-vruchtendrank en verder was het buiten zitten op het terras een soort stoelendans, omdat er te weinig stoelen waren, ook binnen, toen e waren afgedropen buiten. We hebben daar op ons gemak geluncht en reden toen door naar ons nieuwe Hotel Arenal Springs. Een hotel bestaande uit huisjes in en prachtige, schitterende tropische tuin met orchideeën, lelies, gemberplanten, trompetbloemen – you name it – paradijsvogelbloemen en een groot soort Verbenum-IJzerhard, waar de vele kolibri’s dol op zijn. Zij vliegen af en aan in allerlei kleuren om voor de bloemaren te zweven. Schitterend gezicht. Ook tropische mezen, zwaluwen en zelfs een botanische tuin achter het zwembad. Ik ga het morgen uitchecken, want we vertrekken om 12.00 uur pas naar Sarapigi, een rit van nauwelijks twee uur.
*De bekende Palma real, de Koningspalm, vooral bekend van Cuba en het Caraïbische gebied. De zaden lijken op vuurrode eikels.

We hadden nauwelijks tijd om ons te installeren in Arenal Springs 310, want om ½ 6 roll call voor de nachtelijke expeditie naar de voet van de Arenal-vulkaan binnen het natuurpark om de erupties van lava van deze steeds actieve vulkaan te zien. We komen in het pikkedonker aan op een plek waar alle toeristen uit de hele regio verenigd zijn. Overal auto’s en busjes en op de brug, de beste plek, een lange rij mensen met cameraatjes en een lange belichtingstijd. De vulkaanhelling ligt als een zwarte, deels bewolkte, kolossale driehoek voor ons. Teveel wolken, wordt niks, denkt iedereen, soms hardop, maar dat valt mee. De bijna volle maan boven ons en waarschijnlijk Venus en Jupiter in een groot stuk van de heldere hemel aan de andere kant van de hemel.

*Een zeer fraaie ochideeënvorm op het hotel-terrein. Nooit eerder gezien met een naar boven wijzende gesloten schoenpunt of klomp als lip. Ik stel als Nederlandse naam de Klomp-orchis voor. 
*De meest voorkomende orchidee in Costa Rica, overal in voor- en achtertuintjes en daarom ook in onze hoteltuin wordt bamboe-orchidee genoemd en is ingevoerd vanuit Z.O.-Azië. Het blijft een juweeltje. 
Midden op de donkere heling van de Arenal-vulkaan is een heel klein oranje vlekje te zien. Dat is een klein beetje oplichtende lava die uit de helling van de berg tevoorschijn komt. Het maken van deze foto was heel spannend en helaas is dit ons beste resultaat met ons bescheiden  cameraatje.
En daar is het: door de wolken heen zien we feloranje lava gloeien, soms puntjes voor een paar minuutjes, soms langere streepjes die ook een beetje bewegen. Een of twee keer zien we het uitspugen van lava uit de top van de vulkaan. Niet veel en niet hoog, maar duidelijke waarneembaar. Ine slaagt erin met een B-tijd van 2 min een rood puntje op een foto te krijgen.

En dit is de Arenal-vulkaan bij daglicht, gezien vanuit het terrein van ons prachtige hotel Arenal Springs. De top is hier onbewolkt, hoera!
 De duidelijke, kleine eruptie mist ze net. We staan daar op een smalle richel op de brug van 18.00 uur tot 18.45 en gaan dan eten bij La Chaza Laurel Inn of zoiets. Dit is een groot, goed georganiseerd restaurant, waar je wel op banken en aan schraagtafels moet zitten. Ik eet Lomo a la pailla, medium tot well done, 300 gram, en het is heerlijk na een ‘Ron centenaria’. Met sla en frietjes. Ine nam Espagghietti Primavera, ook goed, maar ze krijgt van mij nog een forse schijf vlees. Het is een lange dag geworden voor een simpele verplaatsing, want pas om ½ 10 kunnen we van ons tropische huisje in de tuin genieten. Ik kan maar tot 23.00 uur schrijven, want we moeten om 06.00 uur vertrekken naar Caño negro, niet te verwisselen met Coño negro. :-).

BUNTER