woensdag 23 januari 2013

De Waerelt volgens Bunter XXXV



Odysseus steekt het oog van de cycloop Polyfemus uit met een gloeiende paal. 


Het sissende oog

van de cycloop

of

Vergelijken is ‘n beetje

echte leugens ophangen



Ως δ’ οτ’ανηρ χαλκευς πελεκυν μεγαν… Hoos d’hot anèr chalkeus pelekun megan…

Zo begint het driehonderdeenennegentigste vers van boek 9 van het verhaal van de Griekse zwerfheld Odysseus, opgeschreven omstreeks 900 tot 750 voor Christus, maar wellicht 500 jaar eerder, midden in de Bronstijd bedacht en voorgedragen door generaties dichters. Totdat iemand als Homeros, een blinde dichter, zo genoemd omdat hij bij het voordragen van teksten en dichtregels altijd zijn ogen sloot, besloot dit verhaal en vele andere op te (laten) schrijven en zo vast te houden. Een idee, vergelijkbaar met de boekdrukkunst en in onze tijd de ontwikkeling van de computer als tekstverwerker en geheugenbank.

Sorry, dit staat er, in de prachtige vertaling van Imme Dros, uitgegeven door Querido, eerste druk 1991, ik heb de negende uit 1994 (ISBN 90 214 6031 9, hopelijk is het nog te krijgen): “En zoals wanneer een smid een hete houweel of bijl…”

Daar houden mijn Griekse woordjes op, maar de vertaling gaat natuurlijk verder: …in het koude water doopt, die ontzettend gaat sissen – want daar maakt men ijzer hard mee – zo siste zijn oog ook rondom de paal van olijfhout en hij begon te brullen.”

Homerisch

Zo ziet een homerische vergelijking, een metafoor, beeldspraak er uit. Kijk altijd uit naar het woordje Ως (hoos), vaak aan het begin van een zin, en je loopt tegen een dichterlijk beeld op, dat paralel loopt aan het verhaal, de handeling, de scène. In het geval van onze smid en het gloeiend hete sissende ijzer bevinden we ons met de sluwe Odysseus en een aantal van zijn kameraden in het hol van Polyfemus, de cycloop, ergens aan de kusten van Sicilië, want zover was onze held op zijn thuistocht naar zijn Griekse eiland afgedreven naar het westen. Polyfemus is bepaald geen lieverdje. Het is een reus met een enorm oog midden op zijn voorhoofd, een menseneter, een superwreed geval, dat zich niet ontziet zes van Odysseus makkers twee aan twee zo hard met hun hoofden op de bodem van de grot te slaan, dat hun hersens bloedend rondspatten. Vervolgens eet hij de mannen op als ontbijt, als avondmaal en opnieuw als ontbijt.

Een list

En op dat wanhopige moment bedenkt de slimme O. een list. De befaamde zeezwerver biedt de eenogige reus – men dacht dat er dergelijke reuzen op Sicilië geleefd hadden, omdat er olifantenschedels in grotten gevonden waren, waarvan men het grote neusgat hoog in het hoofd voor een oogkas hield – emmers vol ongemengde, krachtige, donkerrode Griekse wijn aan. De cycloop raakt totaal kachel en tuimelt achterover, oinobaruus, oinobareioon, zwaar van de wijn, totaal toeter, staat er, woorden die ik sinds de schooljaren zestig niet vergeten ben. Voor het zover is, vraagt Polyfemus, zich spitsend op de heerlijk zoete wijn, naar de naam van O. om hem een geschenk te kunnen geven. Outis (dat is ‘Niemand’) heet ik zegt de slimmerik en hij hoort wat zijn geschenk zal zijn: de reus zal hem als laatste opeten. Maar als de reus wijn en brokken mensenvlees heeft uitgebraakt en dondersnurkend in een diepe slaap is gevallen, kan O. toeslaan. Hij maakt een aangespitste olijfhouten paal gloeiend heet in het grotvuur van de reus en drijft met hulp van zijn makkers de gloeiende paal in het enige oog van de bruut Polyfemus. Het nu stekeblinde monster maakt onmiddellijk zijn naam waar: de man die veel verhalen kent, de luidruchtige, de kletskous en zemelaar. Brullend van de pijn trekt hij de bloedende paal uit zijn hoofd en roept zijn reuzenburen. Zij komen al aanlopen op zijn gegil. Wat heb je toch, Polyfemus, dat je zo tekeergaat, zeggen ze tegen hem en hij schreeuwt: niemand doodt me met een list. “Och”, zeggen zijn buren dan, “als niemand je wil doodmaken en je moet zo gillen, dan zal het wel in je bol geslagen zijn, daar is verder niets aan te doen.”

Gloeiend ijzer

De list van O. is dus dubbel gelukt: door hem dronken te voeren heeft hij het ene oog van de gevaarlijke reus weten uit te steken en het doen voorkomen of er niemand aan te pas gekomen is. Odysseus en zijn overgebleven makkers ontsnappen uit Polyfemus’ grot hangende aan de buik van de rammen van de enorme schapenkudde van de reus, die enkel de ruggen van de dieren aftast. Dat gruwelijke oog uitsteken vergelijkt de dichter in zijn tekst met het eerzame werk van een smid die gloeiend ijzer afhardt in koud water. Hij komt op dat idee door het sissen van de gloeiende houten balk in het oog. Een eerzaam beroep wordt hier op één lijn gesteld met gruwelijke, maar wel noodzakelijke agressie tegen een onmens, enkel en alleen vanwege het geluid dat je hoort. Bovendien wordt in de tekst het beeld van de Homerische vergelijking voorop gezet en komt de uitwerking na het tweede ‘Ως - hoos’ in vers 394, de werkelijkheid van het sissende, uitbrandende reuzenoog. Is dat nu dichten? Het zoeken van vergelijkingsmateriaal, van associaties, invallen van alles wat ons enorme hersenkluwen met miljarden en miljarden zenuwvezelverbindingen oplevert bij het meemaken van de werkelijkheid en daarover schrijven. Veel vergelijkingen gaan mank en vaak ook zijn het regelrechte leugens, valse verwijzingen en beelden en pedante, overbodige opmerkingen. Het verwijzen naar beelden, details enz. buiten de echte beschreven werkelijkheid, leidt vaak af, zet de lezer op een verkeerd spoor en doet ook bombastisch en overdreven dikdoenerig aan. Het voegt zelden iets informatiefs toe. Goede beeldspraak, het is zo verschrikkelijk moeilijk en van de andere kant: wat is de alledaagse werkelijkheid vaak moeizaam, traag en snurkend saai. Als lezer snak je vaak naar beelden, zeker ook lang uitgesponnen homerische vergelijkingen.

Wilhelmus

Nog een ander voorbeeld. Het komt uit het achtste couplet van ons Nederlands volkslied (1568/69, toegeschreven aan Philips van Marnix van Sint Aldegonde). U weet wel die eerste gezongen politieke verklaring van iemand die zich had voorgenomen de baas te gaan spelen in zoveel mogelijk Hollandse, Zeelandse, Brabantse, Gelderse enz. landstreken en gewesten en daar de juiste godsdienst te verbreiden en te steunen. Een excuusverhaal voor onmacht, een uiteenzetting van hoge ambities, een vals vertoon van loyaliteit aan een verre koning en vele smeekbedes tot God. Een mooie menselijke tekst vol wisselende emoties en vroomheid.

Koning David, niet als heerser, maar als psalmencrooner met harpje


Tekst van katastrofe 8:

Als David moeste vluchten

Voor Saul den tyran,

Soo heb ick moeten suchten

Met menich edelman;

Maer Godt heeft hem verheven,

Verlost wt allernoot,

Een coninckrijck ghegheven

In Israël, seer groot.

Onze beste Willem, prins van Oranje krachtens erfenis, vergelijkt zijn eigen persoon hier met de meest beroemde Bijbelse koning David en hoopt net als deze door ‘Godt’ verheven te worden en een zeer groot ‘coninkrijck’ te krijgen van Hem. Dat is nogal wat, voor minder doet-ie-het-niet, zou je zeggen. Al komt deze tekst uit de pen van de genoemde Philips van Marnix, hij laat het zich toch mooi aanleunen in een vergelijkende als-constructie. Beheurlijk arrogant, zou ik zeggen, veel te hoog gegrepen. Zonen ambetanterik, zouden onze Belgische buren terecht zeggen. Ook dit politieke gebruik van beeldspraak staat me helemaal niet aan.

Als David moeste vluchten…… in your dreams, Willem. Nederland onder de Oranjes van een andere familietak is tenslotte maar een klein koninkrijkje geworden. Klein, maar fijn, gelukkig!

Verfraaien

Dichten? Is het dan niets anders dan op bedrieglijke wijze de werkelijkheid verfraaien of het geven van lucht aan onbereikbare idealen, het smachten naar een geliefde, het wegdromen van rijkdom, kortom enkel een bezigheid voor gekwelde zielen? Wat is dan de taalkundige oorsprong van het werkwoord? Volgens het Herkunftswörterbuch van Der Grosse Duden is ‘dichten’ (exact hetzelfde in Nederlands of Duits, dus dat dondert niet) rechtstreeks familie van het Latijnse woord dictare, dat natuurlijk in de beide talen als dicteren of dictieren is terecht gekomen. Oplezen, voordragen ter opschrijving zou je dat kunnen omschrijven. En dan is er ook nog de lijn naar (lat.) dicere, zeggen. In ‘dichten’ zit dus iets mondelings. Het gaat niet alleen om het verzinnen en opschrijven van verzen, maar vooral ook om het hoorbaar maken van mooie, gesproken taal door voordrachten. En natuurlijk is het rijm en een streng volgehouden ritme, metrum door een versvoet daarbij van belang als steun voor het geheugen. Een dichterlijke tekst moet voordraagbaar zijn, zou je kunnen zeggen. Dat aspect van de dichterij spreekt me vele malen meer aan, nu ik zelf overweeg om dann und wann het dichterpad op te gaan.


Mandarijn

Dichter? Laten we eens een ander taaluiterste beproeven: Chinees dwz Mandarijn, waarin ik me nu ruim zeven jaar verdiept heb in een langzaam tempo. Ik geef eerst de sinds 1953 versimpelde karakters en dan de oude, iets gecompliceerdere. 诗人 / 詩人 shī rén (spreek uit shjuh zjen met de ‘u’ van tucht, sjuh in de eerste, hoge, vlakke en iets langere toon en zjen in de tweede stijgtoon). 诗 / 詩 in deze samenstelling staat voor vers, gedicht, maar ook dichtkunst, poëzie. En het simpele 人- karakter voor een wezen op twee benen en dat is natuurlijk een mens. Gedichtmens zegt de mandarijn dus van een dichter. Niet eens een eigen woord. Ook het werkwoord ‘dichten’ komt er in het Mandarijn slecht vanaf: 写诗 xie 3 shi 1 (siejèh3 sjuh 1) schrijven gedicht is hier de oplossing, net zo goed als in het Engels, waarin men ook geen simpel werkwoord voor ‘dichten’ heeft: to write verse/poetry. Hoe dichterlijk is nu dat shi1诗 / 詩-karakter bij nadere analyse . Welnu, de linkerkant van het traditionele karakter laat onderaan een vierkant blokje zien, dat als het karakter kou3 口 bekend staat. Daarboven staat kleine streepjes gestapeld, die woorden weergeven. Dus woorden uit een mond opstijgend. 言, yan2 (spreek uit jen) heet dit karakter met als betekenissen: woorden, gesproken taal, zeggen en praten. Dat is pictografisch gesproken al heel hoopgevend. Maar het rechterdeel van het karakter is een zware teleurstelling. Hier zien we een combinatie van tu3, grond bodem, 土 en cun4, inch, duimmaat, uitgesproken als zi4 en dat moet dan het fonetische deel van het gehele karakter uitmaken. Dwz een poging tot alfabetsysteem. Uit de uitspraak zi4, zou een Mandarijn-spreker een geheugensteuntje kunnen ontlenen, dat het karakter 詩 in zijn geheel als shi1 moet worden uitgesproken. De betekenis van zi4 is tempel, moskee, klooster en dat draagt weinig bij aan dichterlijkheid. Op deze manier is goed zichtbaar hoeveel moeite het Chinese karaktersysteem heeft met het aanduiden van klanken, de fonetiek, alsook met het vasthouden van betekenissen en het duidelijk maken van verwantschap tussen woorden. Het karakter詩 is dus maar voor de helft aan het dichterswerk gewijd en dan ook vooral aan het mondelinge dichten, het voordragen.



Het Karstgebergte in het zuiden van China, waar veel van het oorspronkelijk platteland met prachtige, oude boerderijtjes nog tye vinden is. 


Worsteling

Hoe het ook zij met de Mandarijnse worsteling om Chinese klanken inzichtelijk en direct leesbaar vast te leggen op papier, de Chinese literatuur en vooral de Chinese dichtkunst door duizenden jaren heen is er absoluut niet minder om. Wie eenmaal helemaal thuis is in de taal en zijn karakters, kan prachtige gedichten voortbrengen in een heel aparte rijging van begrippen en betekenissen met zo weinig mogelijk grammatica of syntaxis, zo lijkt het wel. Een enkele dichtregel om deze stelling te adstrueren mag mij toch vergund zijn, hoezeer deze beschouwing ook uitdijdt.

We pakken de laatste regel van een lentegedicht van Liu Fangping, een dichter uit de gouden Tangperiode, wiens levensjaren niet bekend zijn, maar zeker in de achtste eeuw na Christus moeten liggen.

Lenteklacht heet dit gedicht met deze opmerking, dat het idee lente in de Chinese taal vaak sterke seksuele connotaties heeft. Het gaat om twee blokjes van vier regels die elk uit precies zeven karakters bestaan. In zijn taal beschrijft de dichter, dat hij uit het raam van een prachtig huis kijkt en de zon ziet ondergaan. Niemand ziet hier sporen van tranen. De lente komt snel, maar (en daar begint de echte klacht!) de tuin is zo rustig en eenzaam (en dan vervolgt hij in het Chinees:)

梨花滿地不開門

Als handreiking aan het westen geeft het Mandarijn in Latijnse letters dan zo de uitspraak weer: li2 hua1 man3 di4 bu4 kai1 men2. Deze zogeheten pinyin is, net als de karakters slechts en benadering van de Chinese woordklanken. Iets beter werkt het zoveel mogelijk fonetisch neerschrijven van wat je dient te horen. Dat gaat voor dit ene regeltje dan zo: liehie chwaa mahan tie poe kaaj m`eh`en.

Karakter voor karakter staat er letterlijk en in de precieze volgorde:

Peer bloesem vol (gevuld) grond niet openen poort

Een vertaler gaat daaraan nu de Nederlandse zinsbouw, syntaxis, grammatica enz. toevoegen en dat leidt dan tot een regel die de kennelijke bedoeling van de Chinese schrijver weergeeft:

Bloesem

Bijvoorbeeld: De grond ligt vol perebloesem; de poort is dicht. Lidwoorden, geconjugeerde werkwoorden en een andere volgorde leidt tot zinnetjes die onze westerse ogen en oren kunnen volgen. Het bijzondere van deze dichtregel is dat de dichter, de goede fangping, enkel de wereld om hem heen lijkt te beschrijven. Hij ziet afgevallen perebloesem, een gesloten boerderijpoort een lege tuin. Terwijl hij in een prachtig huis is, een fraaie zonsondergang waarneemt en de lente met rasse schreden nadert. Hij zet waarnemingen, waarvan hij gelukkig wordt af tegen droevige beelden en wel zo dat de beschreven werkelijkheid geheel samenvalt met het beeld. Een lege, saaie tuin duidt op verveling; afgevallen bloesem duidt op vergane glorie, een droevig gevoel van vergankelijkheid, van verlies en een gesloten poort wellicht op het weggaan van een geliefde, een definitief afscheid. Een westerse dichter zou eerst zijn gevoel beschrijven en dan het beeld geven, verbonden door als of zoals. Neen, de Chinese dichter biedt het beeld meteen in de werkelijkheid, zoals een karakter voor zijn gevoel en kunde meteen een woord en/of begrip vat. Ik zag in deze regel meteen het beeld van de omgetrokken Legipont-pereboom aan de Hobbelrade na bijna honderd jaar van prachtige witte lentebloesem, zoals ik de De Waerelt, nr XXXIV (de vorige dus) beschreef.

Chinees dichten, ook dat is dichten en wel veel beknopter en daardoor mooier en mysterieuzer naar mijn mening. Zo zou ik het ook willen doen met de volgende laatste opmerking.
Een van de vele stenen portretten van de Griekse filosoof dr filosofen, Socrates

In de dialoog Ion laat de bekende Griekse filosoof Plato zijn leermeester Socrates, nog bekender toch, de inspiratie van dichter en vooral ook voordrachtskunstenaar en toneelspeler omschrijven. Socrates zegt in een vertaling van Hans Warren: “ Zolang je nog over je verstand beschikt, is geen mens in staat te dichten en te profeteren. En aangezien poëzie niet aan vakmanschap, maar aan een goddelijke gave te danken is, kan ieder alleen uitblinken in het genre waartoe de Muze hem aanzet.” Socrates werkt die stelling uit en poneert dat alle poëzie van goddelijke oorsprong is. Een voor hem eigentijdse manier om het begrip dichterlijke inspiratie te benaderen. In onze eigen tijd heet dat verschijnsel ‘brainwave’, associatie en ook simpel ‘inval’. In ieder geval niet iets dat je in boeken opzoekt en vervolgens heel geleerd over wauwelt. Ik zal dus – met al het voorgaande in gedachten – binnenkort op die manier aan de gang gaan met dichten. Ik had deze lange lel willen afsluiten met een eerste proeve, maar de godheid, muze heeft nog niet tot me gesproken. Ik had nog geen brainwave. Maar ik heb altijd een opschrijfboekje bij me. Ben gewaarschuwd!

BUNTER

Bunter in de tropen XVI



BUNTER is extreem welgemutst met zijn nieuwe Bri-Bri-panama en ondanks alle regen en andere tegenslagjes FOTO BUNTER 


Geen satay-saus,
geen strandjes,
geen kikkertjes,
geen stroom,
geen warm water,
maar wel een dikke poen,
veel regen,
een echte Panama,
twee brownies en
garnalen, héhé







Woensdag 19 november 2008, Bocas del Toro, Panama, Hotel Don Chicho, Mainstreet.
Als er weer stroom is ga ik snel poepen en kan ik doorspoelen en weer bijvullen. Als Ine gaat, valt de stroom weer uit, maar ze kan gelukkig nog doorspoelen met de reserve. De dolfijntour kan vanwege de plensregen de hele ochtend niet doorgaan. We gaan ontbijten door de regen bij de Piraat met koffie, cappuccino en wentelteefjes. Lekker. Dan is het douchetijd. Ik spoel de cacaopodpasta van mijn rechterkuitbeen en zie dat de wond heel rustig is, wel felrood, goed doorbloed dus. Ook Ria, oud-verpleegster kijkt ernaar en vindt het goed uitzien. Ze wordt beloond met een dikke poen. Zij is de tweede vrouw die ik kus van de groep. Adrie van Pieter bij het ontbijt in Atlantida Lodge in ? , omdat ik haar niet en Pieter wel goedemorgen zei. Ter compensatie dus. Ook de strandjestoer als alternatief kan niet doorgaan. Wel gaat een groepje met Marcha naar de red Frog Beach op een andere eiland (Bastimento?), maar geen frog te zien en geen beach want het water stond veel te hoog vanwege de intense regen.


Ons hotel in Bocas del Toro: Don Chicho: vermijd de zolder! Foto BUNTER 

Het regent nu (16.45) nog steeds hard (komt voor ‘plens’ en ‘hoos’. Ik zing onder de douche, maar het water wil maar niet warm worden. Dankzij het oer-Hollandse washandje kan ik toch alles wassen inclusief de’ oorlogswond (Rinus) en mijn haar doe ik.met koud water uit de mengkraan met slang zomder sproeikop. Ine vindt later wel het warme water, maar dan heeft ze al koud gedouched, de dappere. We taffelen hedenmorgen door het ‘dorp’, checken alles uit. Ik vind mijn Panama-hoed in de Bribri-winkel. Hij past. De eerste winkel van Heike’s hostel bonjourde mij zowat de deur uit met mijn waterhoofd. De tweede had alleen maar caps en harde plastic cowboyhoeden uit de VS.

Er schijnt vannacht een aardbeving te zijn geweest in Noord-Panama. Het kamermeisje zei: Nee, dat was in de nacht van 17 op 18-11. Enkelen van ons zeggen iets gevoeld te hebben, maar dat kunnen alleen maar naschokken zijn geweest. Solange en lange Arjen hebben een nieuwssite op Internet geraadpleegd, maar ze kunnen niets over de datum en het uur van de beving vinden. Onder de douche komt het BRIBRI-MEDICIJN (cacao pasta) niet erg los. Het zit goed vast en sealt de wond. Ik moet trekken en wrijven. Na visuele inspectie doen we er nieuwe jodium op en ons voorlaatste gaasje. We lunchen bij Lemon Grass. Aanbevolen maar echt tegenvallend. Ik fish and chips + broodje zonder Satay-saus en Ine niet een Thai-classic met veggie (niet heet), Maar een Thais gerecht (heet) met camaricones. We wisselen en de bediening is opgelucht. De garnalen met noedels en stokjes zijn een klein beetje heet, maar erg lekker. Om 15.15 uur terug in het hotel met ‘map’, kaart voor 3 $ bij de Internetwinkel aan de overkant. Morgen gaan we fietsen, als het droog is. 21.22 uur in de ‘lounge’ op zolder: niemand is thuis zodat we het rijk alleen hebben. Er is hier een open verbinding met een open balkon en de straat. Daarom mogen we meegenieten van wel typisch Caraïbische salsa- en merengueachtige muziek van de naburige winkel, waarvan de eigenaar een gettoblaster helemaal open heeft staan. Het is gelukkig geen Amerikaanse hardrock; deze muziek hoort hier thuis. O.K.


Kijk, en hier is een kaart van die merkwaardige archipel voor de kust van Noord-Panama. Foto BUNTER 


We aten vanavond bij Buena Vista. Volgens Pieter en Adrie zou de Chicken Satay, zoals die mafkezen/Amerikanen het spellen om het een beetje correct uit te spreken, daar erg lekker zijn. Niet dus: het kipvlees aan stokjes was goed gegrilled, maar er was heel weinig satésaus te bespeuren: een paar dunne sliertjes aan de bovenkant. Er was ook heel veel witte rijst, waarvan ik ¾ heb laten liggen, gekookte wortels en een beetje sla met tomaten. Ine had iets vegetarisch dat ze ook niet helemaal op kreeg . De rekening was 37,88 $. Wel namen we een heerlijke Margarita vooraf en een warme brownie met pure chocolade na. Die was prima en de cocktail ook. Voor de rest: smaken verschillen altijd. Er deed zich nog een grappig misverstand voor. Ine bestelde “a brownie for both of us”. En toen bracht de zwarte ober in kampsmoking een stuk brownie met twee lepels, waarvan de bladen in een papieren servetje waren gedraaid. Zo doen ze dat hier. Een soort Cola met twee rietjes, echt Hollands, maar weet die man veel. We hebben nog een tweede brownie besteld. De rest van de avond brengen we in de zolderlounge door met lezen, proberen niet naar die muziek te luisteren en deze laatste regels te schrijven. Basta om 21.40 uur vandaag.

BUNTER