Helemaal winterklaar
Langzaam koelen we af tot
onder de 10 graden Celsius en worden we ook natter. De lage luchtdruk,
tenminste zo werkt het bij mij, geeft meer energie, omdat het hart niet meer
tegen de hoge druk hoeft op te pompen. Een vreemde onrust, bij edelherten en
andere zoogdieren goed bekend als bronst, bevangt me, maar met de juiste
psychische sublimatietechniek kan deze onrust worden gericht op tuinwerk en
vele andere klusjes in en om het huis. Jawel, het zomerlanterfanten is voorbij.
De overgang naar de winter is zeer geschikt voor klussen.
En daarom vond ik me onlangs terug in mijn
voortuin. Op het eerste gezicht een echte jungle, maar dat is alleen voor de
ogen van onwetenden, niet-plantenkenners, wilde-flora-haters,
ONKRUIDschreeuwers en andere ongroene gemeenteleden. Ik zaai en plant, laat
alles dan zijn gang gaan en selecteer in het najaar. Wat wordt weggeschoffeld,
omgespit, met wortel en tak verwijderd en wat mag blijven. Van de planten die
me het meest aanstaan verzamel ik de zaden om ze elders weer uit te werpen. Zo
blijft het altijd spannend in de tuin.
Groenton na groenton vul ik
met afgeknipte toppen, al te weelderige zijtakken, uitgetrokken Meldes, Brandnetelzaailingen,
voordat ze aan hun ondergrondse netwerken kunnen beginnen. Eerst heb ik zaden
geoogst van de ongeveer zes meer dan twee meter hoge exemplaren van Zwarte
Stokroos, Alcea rosea nigra, aangenaam, een levend wezen dat je in het Latijn
en in de volkstaal nog zwart mag noemen, zonder gelijk voor slavendrijver te
worden uitgemaakt door enkele genetisch verongelijkte Mokummers,
randstadkankeraars en meelopers en -schreeuwers. Deze zaadoogst was een
merkwaardige ervaring. Zoals bekend hoort de Stokroos thuis in de
Kaasjeskruidfamilie (Malvacaea), net als de heilige Maya-boom, de kapokboom of
Bombax ceiba, aangenaam), een echte woudreus met plankwortels en forse doorns
op de stam. De stokrooszaden zitten als voorgesneden partjes van een Hollandse
kaas, in een rondje in de verdroogde bloemknop, vandaar de naam. Ik heb
tientallen bloemknoppen in mijn handen verpulverd en de zaden losgeknepen en in
een witte plastic ijsdoos gedaan en na een tijdje kijk ik hoeveel zaad ik al
heb en dan krijg ik het idee dat mijn zaadjes zonder te kiemen al levend zijn geworden
en op zes piepkleine pootjes rondrennen door mijn doos. Ik sta tot mijn
verbijstering oog in ook met een enorm leger van stokroossnuitkevertjes,
mannetjes en vrouwtjes die door elkaar heen rennen en af en toe onder mijn ogen
unverfrohren paren. De meisjes hebben
veel langere boorsnuiten dan de jongens en de mannen omdat ze die ook als
eiplaatsboor (ovipositor, aangenaam) gebruiken. Een complete horde van telkens
3 tot 4 millimeter lang leven rent in de doos rond en als ik met de zaden
schudt, dan raken de diertjes in paniek en steken hun snuitjes zwaaiend omhoog,
alsof ze willen zeggen: “Hallo zeg, wie is daar met die aardbeving bezig? Kan
het ook wat minder?
Curculio nucum of Hazelnootboorder Foto Internet |
Dit kevertje boort in eikels: Curculio glandium Foto Internet. |
Toen ik de keverhorde eenmaal op naam had gebracht: Rhopalapion longirostre, aangenaam, familie van de hazelnootboorder, Curculio nucum, aangenaam en de eikelboorder, Curculio glandium, aangenaam, en zo zijn er voor tal van botanische uitstulpsels boorders, kreeg ik met de massa mededogen en begonnen mijn ogen te branden, bij wijze van spreken. Winters? Wat moet er van hem worden, als we eindelijk weer eens een Elfstedentocht kunnen rijden? Met dit soort vragen in het achterhoofd lees ik gewoon door totdat ik zie, dat de strooisellaag rond de stam van stokrozen voor een paar maanden best een warm holletje kan oplevren voor verschillende ontwikkelingsstadia van het beestje. Ze zijn zelfs zo klein, dat ze in de platte stokrooszaadjes een zogenaamde poppenkamer kunnen boren om het kroost een plekje te geven te overwinteren als pop.
Het hele leven om ons heen is de komende maanden op de vlucht voor de kou. Ganzen en kraanvogels vliegen in indrukwekkende formaties boven onze hoofden naar het zuiden al honkend en schreeuwend. Meesjes en andere kleine zangvogeltjes kruipen rillend bij elkaar in verlaten vogelhuisjes. Blaadjes van bomen wachten geduldig in knoppen aan takken tot de nieuwe sapstroom hen bereikt, eind maart misschien. Insekten verbergen zich in dode stengels van hoogopgaande bloemen en het afgevallen blad is eem paradijs voor alles wat kruipt en wanhopig graag nog een jaartje of zo mee wil. Het is daarom dat ik zo’n bloederige bloedhekel heb aan de bladblazers. Het is niet alleen die tyfusherrie, maar ook de afbraak van de winterwereld van zoveel levende wezens. Wantsen, kevers, vlinderpoppen en egeltjes en noem maar op van al wat leeft, gaan eraan omdat onze tuin zo nodig WINTERKLAAR moet zijn.
Wij als Homo sapiens sapiens blijven gewoon binnen,
trekken een trui aan of dragen een mooi tweed colbertje met een fijne das om de
nek. Heb je al eens ooit een Lieveheersbeestje met een ijsmuts gezien? Neen?,
maar wel blijven knippen, weggraaien en blazen maar. Dat kan echt ook in maart
en april, mensen, als de hommelmoeders weer boven het Longkruid zweven en de
grond afzoeken naar lege muizenholletjes. Doe het NU NIET! Laat liggen! Begin
desnoods zelf aan een winterslaap!
Ik leef met het vluchtende leven mee en
probeer zoveel mogelijk diertjes van allerhande slag in mijn tuin te herbergen.
Niet in tentjes, piepkleine containertjes, uitgewoonde stinkkantoortjes of oude
schooltjes enz. Nee, gewoon in dode stengels, hopen afgemaaid gras en doodbladpyramides her en der. En als ik ’s avonds na mijn nachtrust-theetje over
mijn voorverwarmd onderlaken naar beneden in mijn nest schuif, denk ik aan al die vliegers, kruipers en
strompelaars op de vlucht voor de kou en de schimmelende nattigheid. En ik hoop vurig dat ze veilig, droog en warm zijn, waar dan ook.
Daar bid ik dan even voor en dan voel ik me zo echt groen en zo helemaal winterklaar, dat ik meteen
inslaap… zzzzz.