woensdag 6 januari 2016

De waerelt volgens Bunter XLIII


Helemaal kerstblauw dus



Een ode aan de eerste maandag. En:

Er is geen boom gekrepeerd

Deze week begon met het de eerste normale maandag van het jaar.  4 januari!  Het is geen lauwe en grijze Kerstmis meer, geen langzaam vallende Kerstavond, geen tweede Kerstdag vol met slaperige uitbuikers, geen  onverwacht hard knallend en fluitend Ouwejaar met na zes uur toenemende kruitdampen, waarvoor je je slaapkamerraam echt wel potdicht moet houden, wil je niet met je van de bubbels bleurende kop in je eigen nest vergast worden. Maandag, we hoeven niet meer weg voor recepties, barstend van de jaarlijkse platitudes of domme dialektversjes. En mensen die je angstig aankijken: gatie ‘pune’ en hoeveel ‘kier’en heeftie  zich wel ‘gesjore’ en ‘de moond vol tan wel gepòts’?  ‘Baoh, die liefloch, toch’. Zoennen oonnöt!
  
 Ja, volgens de aloude Rooms katholieke kalender is het vaandaog de octaafdag van de Heilige Onnozele Kinderen (Martelaren)  die in opdracht van  Koning Herodes aan het begin van onze jaartelling doormidden geslagen werden, omdat drie andere, wijze koningen uit het oosten er helemaal geen zin in hadden het Kerstkind te verraden.

  Waarom zijn al die kinderen uit Syrië, Irak, Yemen , Afghanistan, de hoorn van Afrika   dan niet allang onnozel en heilig, ook als ze niet dodelijk geraakt zijn door bommen,  maar wel op de bodem van de Middellandse Zee liggen? Subitos/tas Sanctos/tas!

Octaafdag wil zeggen: het is alweer een week geleden, maar ik ga niet vergeten.
Geen recepties, geen bellen wijn overdag, waardoor je loopt te tollen. Niemand meer die weten wil hoe het met je gaat. Altijd goe, vanzellef, toch! Stop maar! Het werd, Deo gratias,eindelijk weer een doodordinaire maandag. En de wenskaarten die na vandaag nog komen, hoef je niet meer te beantwoorden, want hoewel de eigenlijke feestdag van Driekoningen op zes januari valt, dat is deze week goonsdeg, de allerlaatste uitspatting rond de jaarwisseling met de koningskoek, de verstopte hazelnoot, de beroete wijnkurk, de oude gordijnen en kartonnen kronen en de ster aan een bezemsteel vastgemaakt om in de schemering op weg te gaan, zingentére:

Dreijkeuninge, Dreijkeuninge geef miech unnen nuijjen hoed
Mienen awwen is verslete,
Mien moojer die maag tat neet wete,
En miene vaajer die heet gei geld,
Dreij keuninge op ut veld.

Dat heb ik jaren gezongen in de meest noordelijke straten van het Wijckerveld.

Daar waar de huizen drie verdiepingen telden boven de grond. In een vierkantig buurtje met een open zijde waar het heel gezellig was vol kindergeluk. Alle bakstenen huizen zijn in oktober 2014 afgebroken vanwege de bouwvereniging en tot stenen kruimels vermaald.
Baksteenkorrels, een grote hoop. Dat is er over van onze huizen. Foto BUNTER 

 Het was, geloof ik, goedkoper ze te slopen en te vermalen dan een beetje netjes op te knappen voor door onbegrijpelijke oorlogen doodsbange kinderen uit Syrië en ga zo maar door. Er is nu een soort stadtuin, waarin  andere kinderen leren zaaien en poten en zullen ontdekken dat de graankorrel die in de aarde valt NIET sterft, maar ontkiemt. Ik heb daar vrede mee, ik bedoel met de tuin en met dat ontkiemen. Het zingen met ster en lampionnen bracht een beetje geld op, maar vooral veel fruit en snoep. Daanke, Daanke, allemaol. En sorry voor het vermalen van al die mooie herinneringen, maar dat hoef ik toch niet te schrijven. Dat moeten die stinkend rijke cententellers van die bouwvereniging doen. Van mij hadden die arme kinderen best in mijn heerlijke jeugdhuis mogen wonen. Ik had ze graag de weg gewezen. Mèh dat goof neet mieh! Kloetzek!   
Kijk, zo maak je korte metten met de heerlijke jeugd van tientallen kinderen. Alles weg! FOTO BUNTER



Precies hier stond mijn huis. Foto BUNTER
Dit koekblikje op wielen staat precies in ons straatje, waar het voortuintje was. Foto BUNTER

Driekoningen zingen in de buurt was zo leuk, maar het hoeft ook al niet meer. Veel kinderen denken dat ze niet kunnen zingen, durven het niet en weten het ook zeker. Dat ze niet kunnen zingen. Tis NEET woer, huur. Totste neet kins zinge. Doech dun mojl mer ope en dink aon u leuk leedsje!

Wat fijn, dat het daarom eindelijk weer een gewone maandag is geworden, deze week. Geen weemoedige herinneringen meer, maar om half acht eruit, kop onder de 'pomp', steenkoude, natte washand effe vasthouden op de pwatrien . Tanden poetsen en juh, de normale klussen doen, nog steeds zingentére, want dat gaat er niet uit. Ik heb altijd zeker geweten dat ik kon zingen, omdat niemand het aandurfde mij met mededeling van het tegendeel teleur te stellen. En niemand in Wijckerveld en op de Don Bosco-school, die ook alweer volledig is afgebroken en van de aardbodem gevaagd.

Het enige spoor van mijn lagere school uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. De achterpoort in een hoek van de speelplaats.  Foto BUNTER
Wat een heerlijke maandag: van elke minuut van deze dag wist ik wat zou komen: geen wenstelefoontjes vanuit het hele land en ook geen SMoeSjes en zo. Geen zon, buiten lekker donker en grijs, niks te zien en te voelen dan een kouwe wind. Er is geen weeralarm ‘nudig’ om mij binnen te houden.
Daarom hebben we samen, meteen door, op dinsdag, stokvissendinsdag, de kerstboom afgebroken, bal voor bal en takje voor takje. Slinger voor slinger en lampje voor lampje. Onze boom gaat in een grote doos en komt er over een jaar weer uit om geassembleerd en uitgevouwen te worden. Kerstmis is tenslotte niet het feest van de ruizelende, verdrogende en stervende jonge fijnspar. En zo’n boompje moet dan ook nog het symbool zijn van het nieuwe leven in de midwinter. BAH. Grotere kul bestaat niet!
BUNTER    
   
Het noodkerkje van 'Pestoer Sjef Nieste', dat staat nog fier. Ik deed hier 'mien kemunie'. De grote nieuwe kerk, die pastoor Sjef  bouwde is ook alweer afgebroken!  Foto BUNTER