Helemaal kerstblauw dus
Een ode aan de eerste maandag. En:
Er is geen boom gekrepeerd
Deze week begon
met het de eerste normale maandag van het jaar.
4 januari! Het is geen lauwe en
grijze Kerstmis meer, geen langzaam vallende Kerstavond, geen tweede Kerstdag
vol met slaperige uitbuikers, geen onverwacht hard knallend en fluitend Ouwejaar
met na zes uur toenemende kruitdampen, waarvoor je je slaapkamerraam echt wel potdicht
moet houden, wil je niet met je van de bubbels bleurende kop in je eigen nest
vergast worden. Maandag, we hoeven niet meer weg voor recepties, barstend van
de jaarlijkse platitudes of domme dialektversjes. En mensen die je angstig
aankijken: gatie ‘pune’ en hoeveel ‘kier’en heeftie zich wel ‘gesjore’ en ‘de moond vol tan wel
gepòts’? ‘Baoh, die liefloch, toch’.
Zoennen oonnöt!
Ja, volgens de aloude Rooms katholieke
kalender is het vaandaog de octaafdag van de Heilige Onnozele Kinderen
(Martelaren) die in opdracht van Koning Herodes aan het begin van onze
jaartelling doormidden geslagen werden, omdat drie andere, wijze koningen uit
het oosten er helemaal geen zin in hadden het Kerstkind te verraden.
Waarom zijn al die kinderen uit Syrië, Irak,
Yemen , Afghanistan, de hoorn van Afrika
dan niet allang onnozel en
heilig, ook als ze niet dodelijk geraakt zijn door bommen, maar wel op de bodem van de Middellandse Zee
liggen? Subitos/tas Sanctos/tas!
Octaafdag
wil zeggen: het is alweer een week geleden, maar ik ga niet vergeten.
Geen
recepties, geen bellen wijn overdag, waardoor je loopt te tollen. Niemand meer
die weten wil hoe het met je gaat. Altijd goe, vanzellef, toch! Stop maar! Het
werd, Deo gratias,eindelijk weer een doodordinaire maandag. En de wenskaarten
die na vandaag nog komen, hoef je niet meer te beantwoorden, want hoewel de
eigenlijke feestdag van Driekoningen op zes januari valt, dat is deze week
goonsdeg, de allerlaatste uitspatting rond de jaarwisseling met de koningskoek,
de verstopte hazelnoot, de beroete wijnkurk, de oude gordijnen en kartonnen
kronen en de ster aan een bezemsteel vastgemaakt om in de schemering op weg te gaan,
zingentére:
Dreijkeuninge,
Dreijkeuninge geef miech unnen nuijjen hoed
Mienen
awwen is verslete,
Mien
moojer die maag tat neet wete,
En
miene vaajer die heet gei geld,
Dreij
keuninge op ut veld.
Dat heb ik jaren gezongen in de meest
noordelijke straten van het Wijckerveld.
Daar waar de huizen drie verdiepingen telden
boven de grond. In een vierkantig buurtje met een open zijde waar het heel
gezellig was vol kindergeluk. Alle bakstenen huizen zijn in oktober 2014
afgebroken vanwege de bouwvereniging en tot stenen kruimels vermaald.
Baksteenkorrels, een grote hoop. Dat is er over van onze huizen. Foto BUNTER |
Het was,
geloof ik, goedkoper ze te slopen en te vermalen dan een beetje netjes op te
knappen voor door onbegrijpelijke oorlogen doodsbange kinderen uit Syrië en ga
zo maar door. Er is nu een soort stadtuin, waarin andere kinderen leren zaaien en poten en
zullen ontdekken dat de graankorrel die in de aarde valt NIET sterft, maar
ontkiemt. Ik heb daar vrede mee, ik bedoel met de tuin en met dat ontkiemen.
Het zingen met ster en lampionnen bracht een beetje geld op, maar vooral veel
fruit en snoep. Daanke, Daanke, allemaol. En sorry voor het vermalen van al die
mooie herinneringen, maar dat hoef ik toch niet te schrijven. Dat moeten die
stinkend rijke cententellers van die bouwvereniging doen. Van mij hadden die
arme kinderen best in mijn heerlijke jeugdhuis mogen wonen. Ik had ze graag de
weg gewezen. Mèh dat goof neet mieh! Kloetzek!
Kijk, zo maak je korte metten met de heerlijke jeugd van tientallen kinderen. Alles weg! FOTO BUNTER |
Precies hier stond mijn huis. Foto BUNTER |
Dit koekblikje op wielen staat precies in ons straatje, waar het voortuintje was. Foto BUNTER |
Driekoningen zingen in de buurt was zo leuk, maar
het hoeft ook al niet meer. Veel kinderen denken dat ze niet kunnen zingen,
durven het niet en weten het ook zeker. Dat ze niet kunnen zingen. Tis NEET
woer, huur. Totste neet kins zinge. Doech dun mojl mer ope en dink aon u leuk
leedsje!
Wat fijn, dat het daarom eindelijk weer
een gewone maandag is geworden, deze week. Geen weemoedige herinneringen meer, maar om half acht eruit, kop onder de 'pomp', steenkoude, natte washand effe vasthouden op de pwatrien . Tanden poetsen
en juh, de normale klussen doen, nog steeds zingentére, want dat gaat er niet
uit. Ik heb altijd zeker geweten dat ik kon zingen, omdat niemand het aandurfde
mij met mededeling van het tegendeel teleur te stellen. En niemand in
Wijckerveld en op de Don Bosco-school, die ook alweer volledig is afgebroken en
van de aardbodem gevaagd.
Het enige spoor van mijn lagere school uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. De achterpoort in een hoek van de speelplaats. Foto BUNTER |
Wat een heerlijke maandag: van elke
minuut van deze dag wist ik wat zou komen: geen wenstelefoontjes vanuit het
hele land en ook geen SMoeSjes en zo. Geen zon, buiten lekker donker en grijs,
niks te zien en te voelen dan een kouwe wind. Er is geen weeralarm ‘nudig’ om
mij binnen te houden.
Daarom hebben we samen, meteen door, op
dinsdag, stokvissendinsdag, de kerstboom afgebroken, bal voor bal en takje voor
takje. Slinger voor slinger en lampje voor lampje. Onze boom gaat in een grote
doos en komt er over een jaar weer uit om geassembleerd en uitgevouwen te
worden. Kerstmis is tenslotte niet het feest van de ruizelende, verdrogende en
stervende jonge fijnspar. En zo’n boompje moet dan ook nog het symbool zijn van
het nieuwe leven in de midwinter. BAH. Grotere kul bestaat niet!
BUNTER
Het noodkerkje van 'Pestoer Sjef Nieste', dat staat nog fier. Ik deed hier 'mien kemunie'. De grote nieuwe kerk, die pastoor Sjef bouwde is ook alweer afgebroken! Foto BUNTER |