woensdag 31 december 2014

De Waerelt volgens Bunter XL




Veel zalige Snipsel

voor iedereen in 2015







Dag oud jaar, dag 2014.
 “Adieu oud jaar, het valt niet zwaar te scheiden”, luidt de aanhef van een oudejaarsgedicht uit een van de oorlogsjaren 1940-1945, toen in heel Europa het licht uitging, de kou bitter werd en de honger zich overal invrat. Mijn moedertje zaliger placht het deels te citeren, zoals ze ook vaak verbijsterd uitriep: “Heer, geef licht in deze donkere dagen”, haar handen omhoog gestoken. In de bijna laatste goede krant van Nederland noemt Bert Wagendorp 2014 impliciet het jaar van de duistere vorsten van de absolute waarheden en de simpele werkelijkheden. Een paar van zijn collega’s zien het oud jaar veel liever als “het jaar van de billen”. Al proberen ze hun besmuikt en geil geginnegap te rechtvaardigen met fotootjes uit een andere wereld, nooit werd naar mijn smaak een plank verder misgeslagen.
2014 was het jaar van de vallende vliegtuigen met de onheilspellende codes: eerst  op 8 maart MH370 (239 passagiers), misschien ten westen van de Australische kust, maar nog steeds niet gevonden, toen op 17 juli MH17 uit de lucht geschoten boven Oekraïne met 298 mensen aan boord. En tenslotte QZ8501 die met 162 mensen aan boord op zondag 28 december j.l. boven de Javazee tussen Surabaya en Singapore van de radar verdween en na enkele dagen in ondiep water werd gevonden. Het is altijd mijn angst als ik weer eens over dat enorme water naar het westen wil vliegen: als we maar niet in zee storten. Toch ben ik in januari, februari, november en december in totaal 4 keer overgevlogen. Telkens turen naar dat landkaartje op het stoelschermpje naar dat witte speelgoedvliegtuigje.
Voeg bij dit onheil de opzettelijke wreedheden en de oorlogsellende in het Nabije Oosten en je gaat je afvragen wat dat voor mensen zijn die 2014 uitroepen tot het jaar van de kont en de billen. Hebben ze soms hun eigen blote kont nog nooit gezien of die van hun partner of hun kinderen? In welke dimensie leven ze eigenlijk?
Mijn 2014 was van Heleen. Op vrijdag 20 juni kwam ze in Saarbrücken ter wereld als mijn zevende kleinkind. Haar trotse moeder houdt me wekelijks op de hoogte van haar vorderingen als klein mensje via Google+-foto’s en mijn jongste zoon, haar vader, zag in alle drukte in augustus kans zijn dissertatie aan de Universiteit van Saarland in Saarbrücken succesvol af te ronden met een uiterst rielekst ‘Rigorosum’. Bovendien verhuisde het jonge gezin in november naar een prachtig nieuwbouwhuis.
Mijn 2014 was ook van de drie jonge wespenkoninginnen, die ik op mijn zolder vanaf september op verschillende plekjes, totaal verstard en verdroogd, aantrof en door het zolderraam naar buiten gooide. Deze forse dieren kunnen bij de goede temperatuur wakker worden, maar zijn niet aggressief, omdat hun angel is omgebouwd tot legboor en hun gifzakje tot sperma-reservetankje, waardoor ze niet kunnen steken. Ik verwacht meer rupsen in mijn tuin komend voorjaar, want ik ga ervan uit dat de drie insectenvorstinnen met het achterlijf vol wespeneitjes niet alle drie de kwakkelwinter zullen overleven en aan een wespennest zullen toekomen. Rupsenballetjes is het favoriete voer in een wespenkolonie in opbouw.
En ook van de vele tientallen bloembolletjes die ik op Texel in een bollenschuur, goedkoop en meteen van het veld, kon meenemen. Mijn tuin wordt een paradijs en ik hoef er niet eens een bomgordel voor om te doen.
Mijn 2014 was in de allerlaatste echt donkere dagen het jaar van een griezelige buikgriep, die op tweede kerstdag uit het volkomen niets in een fractie van een seconde toesloeg. Ik kreeg een stukje kalkoen in een heerlijk cognacsausje op mijn bordje als afsluiting van het feest. Absoluut geen watertanden, maar alsof een bijbels donderende stem uit de hoogte tegen me riep "Eet dit niet, bah, walgelijk". Op slag werd mijn maag een steen, draaisde zich schurend om en ik begon zowaar te kokhalzen. Er kroop een ijzige rilkouide door me heen, mijn darmen voelden aan als een zak vol vuilwe was in mijn onderlijf en voor ik het wist trad de grote zuivering in: drie dagen braken en waterdunnen diarree bij de minste gedachte of confrontatie met eten of drinken. De eerste nacht ben ik met paracetamol doorgekomen en een plastic emmer  naast mijn bed. Als ik me omdraaide op mijn andere zij, begon mijn hele spijsverteringskanaal te protesteren en te kraken. Zo ben ik twee dagen lang, steeds slapper wordende, bed in bed uit gekropen, naar de emmer of de toilet, af en toe een slokje water drinkend. Toen heb ik in drie uur tijd vier tabletten diareestopper geslikt en langzaam kalmeerden mijn fundamenten. Gelukkig geen koorts, maar wel veel koude rillingen.
Pas de dag voor oud jaar kwam ik terug in het leven en het eerste wat ik me afvroeg: als ik me van een simpel buikgriepje al zo ellendig voel, hoe moeten al die duizenden Ebola-zieken zich voelen? 2014 was ook het jaar van Ebola.
Ik ben zeer dankbaar, dat op Oudejaarsdag mij het volgende gevoel doortrok, dat ik hier wil delen in de taal, waarin het oorspronkelijk opgeschreven en omschreven is in de herfst van 1886 in de Italiaanse plaats Ruta bij Genua. Hou je vast, komt-ie:
"Dies ganze Buch ist eben nichts als eine Lustbarkeit nach langer Entbehrung und Ohnmacht, das Frohlocken der wiederkehrenden Kraft, des neu erwachten Glaubens an ein Morgen und Übermorgen, des plötzlichen Gefühls und Vorgefühls von Zukunft, von nahen Abenteuern, von wieder offnen Meeren, von wieder erlaubten, wieder geglaubten Zielen." Ik wens alle Ebola-slachtoffers dat gevoel toe, wanneer ze allemaal geheel hersteld zijn. Want wat heeft de schrijver van dit citaat doorstaan:
"Und was lag nunmehr alles hinter mir! Dieses Stück Wüste, Erschöpfung, Unglaube, Vereisung mitten in der Jugend, dieses eingeschaltete Greisentum an unrechter Stelle, diese Tyrannei des Schmerzes, () diese radikale Vereinsamung als Notwehr gegen eine krankhaft hellseherisch gewordene Menschenverachtung, diese grundsätzliche Einschränkung auf das Bittere, Herbe, wehe Tuende der Erkenntnis, wie sie der Ekel verordnete, der aus einer unvorsichtigen geistigen Diät und Verwöhnung - man heisst sie Romantik - allmählich gewachsen war - , oh wer mir das alles nachfühlen könnte."
De Duitse filosoof  en classicus Friedrich Nietzsche schildert hier zijn eigen lijden, geestelijk, maar met een lichamelijke basis, waaraan hij in 1900  uiteindelijk bezweek. Hij kijkt niet op een regel bij het uitsmeren van zijn ronkende zinnen in het tweede voorwoord bij zijn boek dat nota bene "Die fröhliche Wissenschaft" als titel draagt. "Aber lassen wir Herrn Nietzsche! Was geht es uns an dass Herr Nietzsche wieder gesund wurde...?", zegt hij zelf met vrolijke zelfspot een pagina verder.
Het zal niemand verbazen, dat deze referentie voor mij opgesloten blijft in het jaar 2014, het oude, afgeleefde jaar.      



Mijn wens voor 2015: met meisje Maria wil ik hier “Deposuit potentes de sede et exaltavit humiles. Esurientes implevit bonis et divites dimisit inanes.” “Hij stootte machtigen van hun zetel, en nederigen heeft Hij verheven. Hongerigen heeft Hij met gaven vervuld, en rijken heeft Hij leeg weggezonden.” zingen. Een prachttekst uit het eerste hoofdstuk van Lucas’ evangelie, die in deze wereld te weinig gehoord wordt.


En verder wens ik iedereen voor 2015 “väöl tuute snipsel”. De uitdrukking “un tuut snipsel” gaat terug op mijn vader zaliger in de zonnige jaren vijftig van de vorige eeuw. Hij bracht voor zijn kinderen geregeld een forse doos koekjesafval mee, afkomstig van een Maastrichtse ijswafeltjes en koekjesfabriek, die in mijn herinnering La Maestrichteoise of Maastrichtoise heette. Een verrukkelijke mix van snippers of brokstukjes van wafeltjes, gesuikerde waaiertjes, koekjes en wat al niet meer, die hij voor ons in grote puntzakken van krantenpapier deed. Trots gingen wij in een groepje daarmee de straat op om onze buurkinderen een beetje de ogen uit te steken en heel af en toe ook te laten meesnoepen. De koekfabriek was een van vaders vaste klanten, waar het ging om kantoorartikelen van ver voor het tijdvak van beeldscherm en computer en boekhoudsysteem. Zo handelde hij ook periodiek met enkele fruitkratten doorgedraaide appels van de Venlose fruitveilingen. Ook een klant, die hem graag een paar kilo volkomen gaaf, doorgedraaid fruit liet meenemen voor de kinderen. Appels en snipsel staat voor mij voor totaal zorgeloos kindergeluk. Dat wens ik dus iedereen hier. Tot in het Midden-Oosten toe en het diepste van de woestijnen.


Wat origineel, denkt nu iedereen, hoop ik, maar elke uitdrukking heeft zijn context. De term ‘snipsel’ komt uit het Duits, waar men van Schnipsel spreekt om een papiersnipper of papiersnippers aan te duiden. En een tractatie van koekjesafval uit Maastricht was al in de jaren dertig van de vorige eeuw bekend in Elsloo, getuige dit citaat dat ik op Internet vond op een aan regionale historie gewijde rubriek. “Een ander bekend winkeltje was dat van Marie-Catharien Botti aan de Raadhuisstraat. Marie-Catharien werd ook de "Broktant" of het "Brokvrouwtje genoemd. () Haar specialiteiten waren haringen en "brok". Op vrijdag -vastendag- verkocht ze haringen die ze zelf inmaakte en die bijzonder lekker smaakten. De grootste trekpleister, voor de jeugd althans, was de "brok". Dit was het afval van voornamelijk ijswafeltjes die stukgingen tijdens het productieproces in de Victoria-koekjesfabriek in Maastricht. Lang ging Marie-Catharien te voet naar Maastricht om een grote zak van deze "brok" te halen. Van oude kranten, die ze nauwkeurig in stukken sneed, plakte ze postzakken in twee maten. Op zondagmorgen was er een drukte van belang want dan werd de "zondagscent" of ook wel de cent die bestemd was voor de schaalcollecte in de zondagsmis omgezet in een postzak met "brok" van 1 cent of 2 1/2 cent.”


“Implevit bonis”, dus met appels en snipsel, al kende ik die tekst natuurlijk niet tussen mijn vierde en elfde jaar. En wat verwacht ik van 2015? Ik hoop dat uitgeverij Bert Bakker uit Amsterdam kans ziet de nog resterende delen van de prachtserie ‘Geschiedenis van de Nederlandse literatuur’ af te ronden. Komend jaar duik ik ettelijke maanden onder in deel 3, “Het gevleugelde woord” (1400 – 1560) van de bekende Amsterdamse middeleeuwer Herman Pley. De twee delen daarna tot 1800 liggen ook al klaar en van mijn boekhandelaar heb ik begrepen dat het daarbij blijft, terwijl net de negentiende eeuw mijn lievelingseeuw is. Mijn wens en tegelijk dringend verzoek aan schrijvers en uitgever is daarom. Gaat U astublieft door, beste mensen, laat me niet ergens in de pruikentijd aan mijn lot over. Neem gerust wat snipsel! Het helpt.
BUNTER




maandag 24 november 2014

BUNTER IN DE TROPEN XXIII en SLOT

EPILOOG na COSTA RICA

Reizen is wachten en bewogen worden. Zitten en kijken of soms liggen en slapen en zachtjes gerammeld worden. Altijd wel bewegende beelden zien.
  Het gaat om herinneringen bij een verre en lange reis. Daarom moet iedereen, die een lange en verre reis maakt, bij voorkeur in de tropen of daar in de buurt, bioloog zijn met verstand van planten, bomen, dieren, waaronder vooral insecten en vogels en tegelijkertijd fanatiek dagboekschrijver.
 In lijstvorm ga ik nu antwoord geven op de klassieke, Darwiniaanse vraag: What struck me the most? Wat trof me het meeste? Met deze vraag begint Chas (negentiendeeeuwse afkorting voor Charles) zijn voornaamste boeken en verslagen.
What struck me the most?

Mensen:

A Elio en zijn vrouw, allebei berg-Indianen van Panama   van de Ngöbe Büglé- groepen. Zij waren koffiebessen aan het plukken op de plantage, beschut tegen de regen door grote stukken landbouw-plasticfolie. Ze werden van alle kanten gefotografeerd door de onzen, maar bleven onverstoorbaar rondkruipen tussen de diepgroene koffiestruiken en plukken. Ik probeerde een paar woorden Spaans met ze te spreken, gaf hen een paar dollar voor de foto’s en begreep later, dat ze een dubbel dagloon hadden op die dag.

Even later gingen we met een even origineel mens, de cafetelera of koffieplanter Hans van der Vooren uit Haarlem (11 jaar al in Boquete, Panama) tegen de regen tussen de was van de Indianen staan in lage sjop-achtige onderkomens, waar vrouwen en kinderen huisden. Deze oorspronkelijke bergbewoners van Panama, de erflaters van Midden-Amerika, waren wel gewend aan vreemden. De kinderen vooral poseerden vriendelijk lachend en gewillig.

B De Bribri die we bezochten vanuit Cahuita aan de later totaal overstroomde Caraïbische kust van Costa Rica. Het ‘long house’ op palen met varkens eronder. De medicinale tuin tussen de cacao-bomen. De tuinbeheerder deed cacaopod-pasta op mijn beenwond en ze genas veel sneller. Bri Bri Indianen, de oorspronkelijke Oostkustbewoners van Costa Rica hebben eigen gebieden en worden in ere gehouden met zinnige bezigheden..
Bomen:

De kale Guarumo’s met hun kastanjebladeren.
             De Spathodea’s overal langs de weg bloeiende met fel-oranje tulpkelken.
             Enz. enz.

Bloemen:

De trosjes kleine oranjegele mini-orchideetjes in de tuinen rond Samoa Lodge met een habitus van Zuring, behalve als je de pseudobulb en het blad zag, natuurlijk. Op een tak bij elkaar op een lage boom op ooghoogte! Ik laat ze zien aan onze gids Andrès.

Hotels:

     Ons meest luxe hotel was Arenal Springs bij de vulkaan en met huisjes in een prachtige tuin vol kolibri’s. Het mooiste hotel was zonder twijfel
                Selva Verde in Puerto Vechio de Sarapigi: een echte donkerhouten veranda-achtige opbouw met ruime kamers en geruisloze koele ‘fans’               
                (helikopter-ventilatoren), een porch met stoelen voor mijn sigaartje. Prachtig tegen de primaire/half secundaire jungle aangebouwd. Super!
                In deze oude haven ontmoeten we ook onze sympathiekste gidsen/ biologen. De wanhopige Melky (van Melchisedech!), die jammert om het vele licht van de volle maan boven de bossen van Tirimbina. Hij kan ons op die manier geen grote zoogdieren laten zien! En zijn pittige collega Wendy die ons ook in Tirimbina de chocolade-tour geeft. Absolute klasse! Ik mag haar zeer vanaf de eerste seconde en hang voor de rest aan haar lippen (Honi soit qui mal y pense!) Het is tenslotte een vondst van Summum om de reis telkens na twee overnachtingen voort te zetten. Je krijgt zo het gevoel dat je werkelijk ergens bent. Jammer dat het verblijf met drie overnachtingen in Bocas del Toro in zo’n slecht weer terecht kwam en dat we daar het enige hotel troffen dat echt tegenviel.
 De groep: een vlotte groep, vooral door het grote aantal aardige, serieuze jongelui. Er is nauwelijks gekanker, ook bij tegenslagen; er is veel belangstelling voor de natuur. Er zijn nauwelijks of geen ruzietjes, spanningen onderling, ook niet bij de ouderen. Ook geen ‘crushes’ of tranen of andere gekke dingen, voor zover ik dat meekreeg. Ik heb er gelukkig geen echte antenne voor!
                                                             Kortom een geslaagde reis met veel                                                                                   meteorologisch geluk!!
     Zaterdag 29 november 2008, Spaubeek 5 voor 6 (18.00 uur).

BUNTER



                    

vrijdag 31 oktober 2014

BUNTER IN DE TROPEN XXII, vervolg van 26-11-2008

Een fraaie hagedis op ons pad. FOTO BUNTER


Op weg naar thuis
(deel 2, vervolg) 
voor overstromingen
hevigst toeslaan


Mijn eigen laatste blik op het oerwoud van Costa Rica. Botanische, naamloze variatie. FOTO BUNTER 

San José, woensdag, 26 november 2008. Het afscheidsdiner is in restaurant El Avion in Quepos. Een prima tent met uitstekende bediening. Ik neem rice a L’Avion en Ine vegetarische pasta. (Hee, het slaat nu zes uur op de toren van de kathedraal van San José; zes slagen en een heel nummer op de klokjes van een beiaard.) Rinus houdt een mooie speech bij de overhandiging van de dik- en dikverdiende fooien aan onze chauffeur Max-José-Angel en aan onze reis-engel, pardon begeleidster Marcha. Ze heeft alle e-mailadressen verzameld, gaat ons nog een hele zwik foto’s mailen en de groepsfoto.

Borrel  

Blijf lezen, Ine; dan weet je wat je ziet. FOTO BUNTER

  De afscheidsborrel in het historische vliegtuig El Avion, een Fairchild C-123 van Amerikaanse origine uit 1986, relict van de Iran-contra-affaire van Ronald Regen en Oliver North uit medio jaren tachtig, wordt voor mij persoonlijk een teleurstelling. Harde, voor Latijns Amerika irrelevante, Amerikaanse herrie-rock in een te kleine ruimte. Geen gelegenheid voor een gesprek enz. enz. Na een half uurtje vluchten we met proppen in de oren. Wanneer krijgen de lawaai- en gebonkverslaafden en aanstaande gehoorgestoorden nu eens in de horeca hun eigen zaaltje naast dat van de rokers of misschien zelfs gecombineerd ermee?

Luiaard

 Vlakbij El Avion hangt nog een tweetenige luiaard aan een electriciteitskabel over de weg. Een uiterst bizar gezicht. Hopelijk is hij niet op weg naar El Avion, want daar doet hij geen oog dicht! (18.25, klaar)
21.40 uur. Onze laatste rit van Quepos naar San José begint een beetje bezorgd. Hoe zal het die kant op zijn, ook al is het niet zo’n verre afstand? Het halve land aan de oostkant staat immers onder water. Hoe zal het ons vergaan? Eerst namen we afscheid van Boy, Irene en Nadine die doorreizen naar een plaatsje op een zuidelijke of noordelijke landtong aan de Pacific om effe bij te komen van deze leerzame reis. Twee mensen hebben hun rekening nog niet betaald van Villas Teca en de rest die wel betaald heeft, klaagt steen en been over de 8 $ voor het slechte ontbijt en de dure drankjes. Wij hebben dit hotel qua catering geboycot op advies van Marcha. En hebben dus niets te klagen. 8.10 vertrek.

Palmolie

 We laten de dames Carola en Ria achter. Zij willen nog twee dagen op het strand bij Manuel Antonio verder bruinen en uitrusten van ons avontuur. Iedereen heeft zijn sleutel ingeleverd. Er is slechts één sleutel ooit vergeten en meegereisd. Goede score. We hebben een rimpelloze rit naar San José. Enkele druppels regen, bewolkt, soms zon. Eerst langs al die neerdrukkende palmolieplantages. De maïsvelden van de tropen, zo lijkt het. We hebben één enkele opstopping, een oponthoud van een kwartiertje als door wegwerk een rijstrook met verkeerslichten beschikbaar is. We rijden lang, langs de zee aan onze linkerhand. Fregatvogels als zwarte vliegers hangen in de lucht.

Krokodillen

 Om 9.45 uur zijn we enkele kilometers achter Jaco, het nieuwe kuuroord voor hoofdstedelingen na Quepos en Manuel Antonio, bij de krokodillenbrug. Omlaag kijkend over de dikke reling zien we ongeveer twintig forse krokodillen donkergroenglanzend met zwarte stippen of beige/bruine afgelakt door dunne modder. Ze liggen doodstil op hun plekje te loeren tot iemand van een groepje lokale Tico’s een dode hond naar beneden smijt. De gedrochten komen bliksemsnel in actie. Geworstel, gewring en het kadaver is in no time verslonden.


Krokodillen bij de vleet. In het Spaans: Cocodrilos, let op die sprong-r-letter. FOTO BUNTER 
 Achter de brug is er voor velen van de zeventien overgeblevenen van ons reisgezelschap Kaffee mit Kuchen of iets anders. Na 45 minuten. Vamos! We krijgen de planning al door van Marcha voor de vertrekdag, morgen. Speciaal ontbijt voor ons op de begane grond om 4.45 uur..Midden in de nacht dus. Half zes koffers laden; kwart voor zes naar het vliegveld. 9.00 uur opstijgen naar dat vervloekte Newark.


WAAR blijft de KAFFEE MIT KUCHEN? Nee, niet kuchen! FOTO BUNTER







Vier uur

 Marcha zal ons met Max wegbrengen tot aan de incheckbali. Dan gaat ze terug omdat ze zelf om 18.00 uur naar Spanje vliegt voor een vakantie thuis en haar verjaardag op 6 december.
  Molas, het beste souvenirwinkeltje in de bergen, maar wel duur, is het laatste adresje dat we aandoen als we eenmaal oostelijk naar C.R.’s centraal plateau zijn afgeslagen. Koffie, banaan en ananas gratis. Intussen heb ik de Rode Dracaena voor Solange en Arjen gevonden in een van mijn twee boekjes. En dan stoppen we nog één keer in La Casita Café voor een blik op de laatste vallei voor die van S.J.


Een laatste blik in de laatste vallei vol nevelwouden. Adieu jungle. FOTO BUNTER
 Rond half twaalf zijn we in Hotel Gran Hotel Costa Ricain S.J. Een vertrouwd adres intussen. Om 22.15 wil Ine het licht uit, want de wekker loopt om vier uur af.
 Om 5 voor 19.00 uur opgestegen in Newark Liberty Airport New Yersey op Thanksgivings Day, donderdag 27 november 2008.
====================================================
 In de marge:
 Thuisgekomen lezen we op Internet na de woorden ‘Costa Rica’ en ‘overstromingen’ te hebben gegoogled, dat in Atenas, het laatste plaatsje waar we doorkwamen en waar de souvernirshop van Molas was, door de hevige regen, één hele dag na onze doorkomst, een enorme modderlawine naar beneden is gekomen. 14 doden! Wat een enorm geluk hebben wij toch gehad! Atenas ligt aan de westkant van San José, dus meer richting Pacific!
====================================================
 De kapitein kondigt aan, dat we in 6.23 uur naar Mokum vliegen. Dat betekent dat we om 07.00 – 07.30 uur vrijdagmorgen 28 november 2008 in Amsterdam zijn. Een vluggertje volgens Ine. We hebben woensdagmiddag na aankomst in San José niet veel meer gedaan. We gingen als een brave kudde mee met Marcha om ons 26$ lichter te laten maken bij een bank bij wijze van uitreisbelasting. Zelfs in Cuba, dat vele malen armer en ellendiger is, is het maar 25$.

Domme hoedje

 Uit minachting voor deze geldklopperij had ik expres mijn goorste en vettigste junglehoedje gistermorgen in Quepos, Manuel Antonio, uitgekozen om op te zetten. Komt er, nadat ik mee naar binnen was gespoeld in de sjieke bankzaal, zo’n uniformtype, soort ouwe livreier, naar me toe en wijst dat ik mijn – ik weet het – uiterst domme hoedje moet afzetten. (INKTVLEK, hier) Alsof we nota bene in de kerk zijn, uilebal! Deze gedachte spreek ik natuurlijk niet uit om het bureaucratisch proces, waarop vele landen in de wereld zo gek zijn, niet te verstoren en de groep van vakantietijd te beroven. Ik ben nu overgeschakeld op deze reserve-pen van Lamy, omdat mijn Waterman te heftig reageert op de luchtdrukverlaging in de cabine van deze vlucht op een hoogte van 34.000 voet. Zie de dikke inktvlek hier bijna recht boven, gelukkig gedept en gedroogd met het servetje bij de thee. Met melk, helaas! Bah!

Opperherder

  Na deze officiële beurzensnijderij, gaan we eerst even in de grote kathedraal van Costa Rica kijken. Opnieuw opgebouwd na een verwoestende aardbeving, eind twintigste eeuw, en in de omringende tuin, voorzien van een witmarmeren standbeeld van onze vorige paus JPII in een soort Eskimostijl. Ook de man en de vrouw naast de opperherder zien er qua trekken uit als Eskimo’s. Nu zijn alle oorspronkelijke bewoners van de Amerika’s van Noord tot Zuid ongeveer 10 – 20.000 jaar geleden via de dichtgevroren Beringstraat het nieuwe continent binnengetrokken en heel langzaam afgezakt door barre jungles. Daarom is het Aziatische uiterlijk zo eigen aan deze fijnbesneden Indianen. Jammer van de herstelmoeite, maar de kathedraal is kitscherig, sfeerloos en voorzien van flets glas-in-lood vol suikerzoete, vrome heiligen als Rosa van Lima, stadspatrones van Sittard, nota bene! Bovendien hangen achter het altaar 4 vlaggen, waaronder de nationale vlag van Costa Rica. Dat is toch werkelijk een bezopen gezicht. Zou er hier geen strikte scheiding van Kerk en Staat zijn? We rennen ook snel naar het Museo del Oro onder het centrale plein om de mooie halsketting met doublé indianenmotieven te kopen. Op onze eerste dag werd ons die halsketting voor 25 dollar aangeboden en Ine paste haar zelfs nog. Wat en bittere teleurstelling als dezelfde dikke juffrouw van drie weken geleden ons dezelfde ketting voor ruim 200$ aanbiedt. Ine is verslagen!We zwijgen allebei zeer ongemakkelijk en ook uit spijt dat we niet meteen hadden toegeslagen. Maar Ine vindt gelukkig nog een ander doublé/brons hangertje dat ongeveer de prijs heeft in onze gedachten.

Powernappen

 We gaan terug naar Gran Hotel Costa Rica, waar we even flink powernappen en verder onze spullen voor hedenmorgen heel vroeg al zoveel mogelijk op orde brengen. Ik scheer me want er is weer heet water in de wastafel al loopt de afvoer niet echt snel weg. Door de kraan niet helemaal open te draaien kirijgt de afvoer van het bekken de flow toch verwerkt. We horen de fan piepen, dus die kan echt niet aan.. de afzuiging van de keuken gaat af en aan met zacht, doch nadrukkelijk gezoem. En onder ons is, zo horen we later pas, een feestje van de jongeren van de groep. Eerst wat amorfe muzikale herrie uit de VS en dag gaat er iemand kleine stukjes piano spelen, telkens onderbroken door gejuich en applaus. Het doet me denken aan onze eerste huwelijksnacht in Kasteel Elsloo in maart 1972, toen we een kamer hadden boven een zilveren bruiloft en de jukebox en de feestgangers hard de evergreen ‘Kornblume blau’ ten beste gaven. Het duurt niet lang; absoluut niets tegen een feestje, maar wel tegen bouwers en architecten die vermoeide hotelgasten niet een HONDERD PROCENT GELUIDDICHTE KAMER kunnen garanderen!! Om half elf is het zo goed als stil. Ik slaap heerlijk tot drie uur, dommel nog een uurtje en dan gaat de wekkerfoon af.: 04.00 opstaan. Badkamer,(onleesbaar), laatste spulletjes pakken. Goede dingen in koffer en handbagage en dan om 4.45 uur naar beneden voor een goed verzorgd Europees ontbijt met tropisch fruit. Zelfs de papaya is te pruimen.

Rampgebied

 Om half zes, als de ochtendschemering langzaam ontdimt tot ochtendlicht, rijdt Max voor en begint het laden. Van 5 mensen geen bagage meer, dus het gaat snel. Met M.&M. naar het vliegveld. Via Max krijgen we de laatste update over de overstromingen. Panama heeft de grens met C.R. gesloten. Bocas staat helemaal onder water. De Caraïbische kust van Costa Rica en ook die van Panama is tot rampgebied verklaard. En dan worden we in de oude buitenwijken van San José uitgezwaaid en toegelachen door enkele forsgebouwde stoepmadelieven. De ochtend is koel, maar de lucht is nauwelijks bewolkt, al komt er boven de bergen wat grijs spul aanzetten. San José heeft een mooie, moderne luchthaven met leuke winkeltjes. Voor 12$ scoor ik nog een echte Mao-pet uit C.R.. Ik vind ook nog het boek ’Tropical Travel’ van Juan Carlos, uitgegeven door de Universiteit van Costa Rica in San José (39.90 $). Boven ons budget, maar voor later schrijf ik alle details en website in mijn blokje. Om 9.56 uur met ¾  uur vertraging stijgen we op in de 2x3stoelen smalle machine. We hebben voor ons 2-en 3 stoelen aan het westelijk raam.We zien in een heldere lucht de Keys van Florida, de kust bij Miami, heel duidelijk en later Chesapeake Bay, Baltimore, Manhattan met wolkenkrabbesr en het Vrijheidsbeeld. 

Paniek

We krijgen een lekker ontbijt aan boord, broodje ham-kaas-ei, warm en thee en zoete koek. In Newark, (daar is het een uur later) om ½ 4 geland en daar weer helemaal door de molen van douane, security, luggageband enz. Nizanne is haar koffer kwijt aan de band, maar ze blijken verwisseld en dat komt goed. Ine heeft ook een verkeerde rooie tas te pakken, maar we vinden onze spullen. Afgeven bij ‘recheck’ en door de security na het gepalaver van mr. Ko van de douane. Alle vingers plus de duim, daarvan moeten we afdrukken geven, plus een portretfoto. De idioten, maar beter dat dan een aanslag of neerstorten door een baardgek. Bij de security: schoenen uit en daarbij laat Ine de boardingpassen vallen. Paniek. Die van mij lijkt aanvankelijk onvindbaar, maar is onder een karretje geschoten. Hé hé. Ik eet Chicken teriyaki bij de Chinees in het Food Court van Newark Liberty Airport. Ine een hamburger. Om 6 uur aan gate 121 en nagenoeg direct boarden. We stijgen op als vermeld hiervoor en hebben nu nog ruim 3 uur te vliegen in een 2-3-2-widebody met een tailwind van rond de 90 km per uur. Ik ga leesslapen. Schluss.

Amsterdam

We zijn om half acht ’s ochtends Nederlandse tijd geland in Amsterdam na een zeer gladde vlucht van ongeveer 6,5 uur. Om kwart over negen rijden we met korting per trein naar Eindhoven samen met Rinus en Annemiek. Er is in die Schipholtrein (!) nauwelijks plaats voor koffers en tassen. 
Dat is pas heerlijk thuiskomen! Je kunt je kont niet keren tussen de koffers bij NS. FOTO BUNTER
 We vermijden daar gehel onwetend en toevallig een vertraging van één vol uur tussen Utrecht en Amsterdam (Amsterdam en Utrecht, natuurlijk – bunter) via de normale lijn. Daar zijn eerder kalkwagons ontspoord met een hoop rotzooi. We hebben in Eindhoven een overstap en na het uitzwaaien van R. en A. nemen we enkele minuten te laat om 11.10 de aansluiting naar Sittard. Wee gaan in het voorste stuk (Maastricht) zitten, maar de hele trein gaat naar Heerlen door een versperring tussen S. en M.  Ook daar hebben we bij aankomst rond 11.50 geen last van, want we stappen uit en nemen voor +_ 20 euro een zwarte taxi Mercedes naar Spaubeek. Onze reis is om 12.20 uur afgelopen en binnen wacht ons een tafel vol post, oude kranten en folders en flut. Ik rommel wat, maar val, als ik in een stoel zit, meteen in slaap. Naar bed tegen het yetlag-advies in … Slaap tot ½ 4 en ben dan pas echt thuis. THUIS!


BUNTER

(er volgt nog een EPILOOG over deze reis) 

donderdag 30 oktober 2014

De Waerelt volgens Bunter XXXIX


Alles is gesloopt!  FOTO BUNTER


Twee muizen, een
winterslaperige
 wespenvorstin en de
sloop in Wijkerveld


Mensen in grote steden raken dik en eenzaam. Alweer een gevolg van de vergrijzing van de menselijke populatie. Zo schreven veel kranten in de eerste echte sombere, vlagerige en natte herfstweek. Bij velen zal het serotonine-niveau – het peil van het zich-prettig-voelen-hormoon – schielijk dalen, zoals het herfstblad vandaag de dag massaal draaiend en wiekend in allerlei kleuren op onze bodem daalt. En daar verschijnen de bladblazers, de mensen en de herriemakende apparaten, die kennelijk beter zijn dan de gezellig en ijverig fluisterende heidebezem. Rijden, bladvegen, dansen of dance: als het maar met zoveel mogelijk bonkende en snijdende herrie gepaard gaat.

Muisvrij

Diep in de nacht kan het kleinste geluid herrie worden. Zoals nijdig geknaag boven je hoofd in de hoeken van het plafond van de slaapkamer, op de vloer van de zolder, de Dachboden, dus. Vanaf ongeveer vier uur in de ochtend tot het licht werd. We keken elkaar in het morgengrauwen aan vanaf onze kussens. “Muizen!” was onze conclusie. En al na één nachtelijke vangactie met twee stokoude muizenvalletjes werd die conclusie dubbel bewezen. Een minieme hoeveelheid harde kaas, goed vastgewreven op het lokplankje, leverde de volgende ochtend al twee snel gedode en gevangen veldmuizen op, allebei in een andere hoek van onze dakbodem met de grijze buik naar boven liggend en nog een beetje warm. Na nog drie lege muizevalnachten, mocht ik eergisteren onze zolder weer muisvrij verklaren. Snelle ingreep, nog geen keuteltje gevonden.

Vruchtdoos

Zo viel me ook deze week wat leek op de borstelige vruchtdoos vol weerhaken van de Grote Klit (Arctium Lappa, ofwel de Klèt uit mijn moedertaal) op de zolder in handen. Ik dacht het prikkelige en hakerige zaadkapsel van deze plant van een kledinghoes af te trekken en stond plotseling bij beter licht met een jonge wespenkoningin in winterslaap in mijn handen. Wat ik voor weerhaken had aangezien bleken de pootjes van het insect, die nu onder de druk van mijn vingers begonnen te bewegen. Langzaam ontwaakte Hare Majesteit met de wespentaille en ik gooide enigszins geschrokken het diertje op de grond. Daar begon ze na een por met de zool van mijn s(ch)andalen ook met de vleugels te bewegen. Geen tijd te verliezen. Ik heb het diertje bij een van de vleugels vastgepakt en uit het zolderraam buiten gesmeten. Voor muizen en wespen ben ik totaal niet gastvrij. Ooit heb ik zelfs eens een wesp onder mijn dekbed gehad.
  Dit soort jungle-ervaringen op een verder keurig onderhouden en luxe logeerkamer doet je intens beseffen, dat er nog zoveel meer leven op onze aardkorst en in onze dampkring is dan menselijk leven. Hetzelfde effect hebben ook de wilde gisten en melkzuurbacillen die elke tien dagen in mijn zuurdesemprutje waaien of zakken in een oude aardewerken beker in een ongepoetst hoekje van het aanrecht. Om daar in een mengseltje van volkorenmeel en water van suikers te gaan snoepen en kooldioxidebelletjes te produceren, die mijn goedgekneed brood uiteindelijk zullen doen rijzen.

Darmstelsel

 Om nog maar te zwijgen van de miljarden bacteriën die mijn darmstelsel bevolken en mijn voedsel helpen afbreken en opnemen (verteren). Ze produceren de meeste verschrikkelijke stank, maar dat kan nou eenmaal niet anders. En dan mijn huid. Ook daarop krioelt het van het onzichtbare leven, dat mij meestal zeer welgezind is en ziekmakende gasten totaal verdringt. Ik zou me eigenlijk niet meer moeten wassen/douchen/baden, maar die tijd hebben we in de middeleeuwen gehad. Koninklijke paleizen werden toen zo groot gebouwd, zodat de Koninklijke bewoners elke maand naar een schoon appartement konden verhuizen met achterlating van een uitgewoond, bevuild en stinkend samenstel van kamers.
Grote stad of platteland: we zijn nooit alleen, maar bestaan al onze levensjaren in een wolk van onzichtbaar leven. En we zouden ook niet eenzaam zijn, als we konden praten met muizen, wespen, hommels, vlinders en bacteriën. Want eenzaamheid is geen feit, zoals alleen-zijn, maar een gevoel. Als je als fel dominerende diersoort maar genoeg ruimte geeft aan al dat andere leven op onze planeet, ben je om te beginnen nooit alleen. En al zijn verreweg de meeste soorten leven volstrekt onzichtbaar, misschien voel je je door al dat beschermende leven om je heen en diep in je, niet zo snel eenzaam.


Aanschouw mijn gesloopte jeugd in gruzelementen en andere blokjes. FOTO BUNTER 





Dat is de reden dat ik toch blij ben, ondanks dat afgelopen weken mijn complete jeugd is afgebroken, weggevaagd. Een drietal forse huizenblokken aan de Kolonel Millerstraat en de Generaal Eisenhowerlaan in Maastricht-Wijkerpoort, drie verdiepingen hoog, zijn totaal gesloopt en tot baksteen- en betonblokjes vergruizeld. Er is niets meer te zien dan een lage vierkante kuil met wat slooprommel. Het is de plek waar ik ben opgegroeid van mijn tweede tot mijn twaalfde en waar mijn jongste zus en mijn jongste broer zijn geboren. Van onze straat, waar ik, samen met veel kinderen, uren rolschaatste, kokkerèlde, trefbalde en touwtje sprong, en kaatsebalde tegen de muur, is alleen nog een strookje asfalt over en verder leegte.
  Na de schok van de aanblik vertelde mij een passant, dat men de vrijgekomen ruimte wil opvullen en beplanten met een klein bos of een park. Er komt weer ruimte voor muizen, vogels, voor mijn part een paar ratten, insecten en ander zichtbaar niet-menselijk leven. Mijn vroegste jeugd maakt ruimte voor een stukje natuur. Oh, heerlijke krimp. Kijk, daar heb ik nou vreselijk veel vrede mee. Ik wordt er zelfs blij van.
Het moet toch leuk zijn om, wanneer dat bos klaar is, op die plek bij elkaar te komen en bv Hotel Old Hickory aan de Meerssenerweeg af te huren voor een rustig partijtje met wat over is aan Nachwuchs van de families Hardy, Wijsen, Jansen, Meurders, Claessen, Crouzen, Doors, Servais, Postma, Landstra, Langeweg, Mahowitsj, Maertens, Niesten, Heijnen, Schoenmakers, Magermans, Konings, Smits en ook die van Moeke en nog enkele, die hardnekkig weigeren mijn synapsen te passeren richting mijn geheugen. Iech zeen uuch taan allemaol, esgodbleef!


   
BUNTER

zaterdag 30 augustus 2014

BUNTER IN DE TROPEN XXI




Langzaam


op weg


naar huis (1)


De Caraïbische kust van Costa Rica bij Manuel Antonio. Uitblazen onder een Manzanillo.  Foto BUNTER 

San José, woensdag 26 november 2008, Thanksgiving’s Eve, Sint Katrien voor oud-Rolduciens, 16.45 uur, kamer 223, Gran Hotel Costa Rica.
Ik ben in dit reisdagboek alweer toe aan de allerlaatste dag van een prachtige natuurreis. En natuurlijk brengen we die met zijn allen door in een echt natuurpark, vol regenwoud, variatie laagland, met strandjes. Manuel Antonio bij Quepos is de naam. Wij maken dinsdag eerst een groepsfoto bij het zwembad. Bij het opstaan verliezen we veel tijd, omdat eerst een mannetje door Ine naar onze douche geroepen wordt, omdat er geen warm water uitkomt. Hij hoeft slechts een kraantje op het terrasje van onze buurtjes Solange en Arjan om te zetten en presto! Door al dat gekloemel zijn we de laatste bij de ‘pool’ en vergeten we mijn fijne kijkertje. Om half negen op weg naar ons laatste regenwoud. Lang niet allen gaan erin voor 10$ pp met zeer slechte wandelkaart. Velen bezwijken voor het publieke strand met zon en parasols en ligbedden. Voor ons vertrek vinden we op tv eindelijk een Costaricaans nieuwskanaal en horen en zien dat de hele Caraïbische kust van noord tot zuid is ondergelopen door de hevige regens die begonnen op de eerste avond in Bocas del Toro. Op bepaalde plekken staat het water meer dan 1,5 meter hoog en het Amerikaanse leger komt te hulp met helikopters. Dit zijn tijden waarop een soortement leger, dat Costa Rica heeft afgeschaft, wel nuttig zou zijn geweest. We horen nog meer horrorverhalen van de Summumgroep, een week achter ons. Het haventje waar de rivierplatboot aankwam bij ons vertrek van Samoa Lodge in Tortuego was helemaal ondergelopen en de middelbusjes, zoals Summum die voor ons inhuurt, konden daar niet komen. Wel grotere bussen en zo werden 3 groepen toeristen in een grote toeringcar geladen met al hun bagage. Bij vertrek begon echter een deel van de doorweekte weg te schuiven en de bus ook. De deuren konden zelfs niet meer open. Heel angstige momenten, maar het liep gelukkig goed af. We treffen na onze ‘hike’ van 9.00 tot 15.00 uur in Manuel Antonio twee dames van die regen-groep van Summum aan in een koffietentje aan de straat. Hun reis gaat toch verder maar dan andersom. Zij zijn doorgereden naar Quepos aan de Pacific-kust van het land, waar niets aan de hand is. Ze gaan nu proberen weer terug aan die andere kust te komen in de twee Lodge-hotels.
  In Manuel Antonio lopen we eerst een uur over een breed bospad, Ria P., ik en Ine en profiteren daarbij volop van wat die dure gidsen (20$ p.p.) aan grote Amerikaanse groepen laten zien. Een ‘verslaafde’ toerist loopt doodleuk een sigaret te roken en krijgt flink op zijn flikker (maricon). Hij blijft gewoon achter en rookt zijn saffie helemaal op.



Ze zijn watervlug: dit moet een Capucijner zijn.  Foto BUNTER



 We zien eerst Capucijners, geen peulvruchten, maar die leuke aapjes, die de Ammies white-face-monkeys noemen, omdat ze nu eenmaal de achtergrond missen om in zo’n apenkoppie een Capucijner pater te zien met een donkere tonsuur of kruinschering op het koppetje. Er vliegt een fraaie libel met dunnen gekruiste en smalle vleugeltjes voorzien van feloranje en felgele tips. We komen ook langs het web van wat een parend spinnenkoppel lijkt te zijn. Twee zwarte lijven aan elkaar met elk een zilveren dekschild. Toch tellen we maar 8 poten, diepzwart, lang en met gele strepen. Het blijkt één spin, als ze eindelijk in beweging komt. Het achterlijf is even groot als de kop en het borststuk. Oh, griezel.
  Op een plek, waar tientallen zich weer aan brulapen staan te vergapen, kijkt ons drietal de andere kant op en ontdekt in de modder van een beekje aan de andere kant van het pad heel veel vrij grote krabben met feloranje poten en witte scharen.

Een van de krabbetjes met oranje pootjes. Foto BUNTER 



 Ze lichten bijna op in het schemerlicht. Het centrale lijf is donkerbruin met witte tekening. Eerste lukte het niet, maar met het kijkertje dat we nu wel mee hebben, is door instelling van het rechteroculair toch dit beeld op plusminus 20 meter haarscherp te krijgen.

Aristolochia spec. Een indrukwekkende liaan-verschijning. Foto BUNTER


We lopen van het centrale pad af naar links in de buurt waarvan een gids mensen de reuzenbloem van de Aristolochia laat zien in de kleur donkerrood met een werkje. Een tropische pijpbloem, waarvan twee noordel;ijek
soorten in mijn tuin voorkomen: Aristolochia clematitis en A. Sa(p)pho, de Duitse pijp.

In de marge: Bij het strand wordt me een afgevallen (?) bloem van die grote Aristolochia aangeboden door een andere vrouw met dikke man. Ik weiger, zelfs als het een geschenk is. Met zoiets in mijn bagage ga ik niet reizen! Op die plek vind ik grote plakken van van een boomtak gevallen tropische orchideeën, aan elkaar gegroeide zoden vol pseudobulben met een enkel blad en een verdorde bloeistengel. Laat ze maar liggen, zegt een gids, ook op de bodem overleven ze. Hier is licht genoeg. Ik kijk stiekem als pseudo-lid van een groep door een van de telescoopkijker op statief van een van de gidsen: weer een tweeteenluiaard gescoord. In het echt is hij nauwelijks te zien: mimicry als stok of camouflage.

We komen dus bij het strand in het park aan, dat aansluit op het publieke braad-strand buiten, afgezien van een klein riviertje dat we bij de uitgang van het park per sloep moeten oversteken. Het is hoog water om plusminus 17.00 uur. 


Charon, pardon de veerman natuurlijk. Foto BUNTER



Aan het parkstrand zijn wasbeertjes actief die de rugzakken en andere bagage van de badgasten afsnuffelen naar voedsel en soms kleine dingen stelen. We zien ze in actie – we zijn gewaarschuwd, maar ze nemen niets mee. We gaan het smalle steile junglepad op naar een mirador en worden aan het einde van het glibberige klauterwerk verrast door een mooi uitzicht op landtongen en rotseilandjes.

Lorenzo Crusoe          Foto BUNTER



 Op het laatste stukje naar de mirador – we zijn intussen warm klef en zweterig – zitten ook veel Capucijners. Enkele tegemoetkomende groepsleden waarschuwen dat ook zij voedsel stelen. We kunnen ze van heel dichtbij zien, maar ze stelen niets. Terug de berg af naar playas Gemelas (Tweelingstranden?). We lopen in de stomende oerwoudhitte steil omhoog en dan weer omlaag met stugge boompjes als steun. Uiteindelijk komen we op twee strandhalvemaantjes uit met tegen het bos aan veel drijfhout en in het zand rotspuntjes als zitplek. Vlak voor de uittrede uit het woud een stroompje over via platte stenen en daar krijg ik een blauwe flits in mijn oog. Ik zie niets, maar even later: een enorm grote, helblauwe Morpho-vlinder vliegt voor ons uit. Een prachtig gezicht. Hij gaat zelfs op een blad zitten en dan is er vaan hem slechts een grijze vlek over met dichtgeklapte vleugels. Heel goed verstopt. Er zijn ook andere vlinders: groot, knallend oranje met zwarte strepen en een heel grote, boven rose en zwart en voor de rest lichtbruin.


De leguaanpatrouille       Foto BUNTER

 Er patrouilleert een leguaan op het strandje, zwart en wit met lichtbruine staart en wat blauw op zijn huid. Hij komt recht op me af: zo van: wat moet dat hier? Op twee meter houdt hij in en dan is het over. Hij eet tomaat en brood van mijn lunch. Deze leguanen zijn de enigen die de zeer giftige groen-oranje appeltjes van de Manzanillo kunnen eten. Elk ander dier sterft onder hevige maagpijn. Er is ook een minder dikke leguaan aan de woudrand van het strand: diep donkerrood. Tenslotte een brulaapmoeder met heel blond jong, vooraan langs het grote pad, goed zichtbaar in het gebladerte.
  Een Amerikaans joch van plusminus 10 jaar laat ons de heremietkrabbetjes zien. Hij legt een glanzend, donkergrijs, rond schelpje in mijn hand en als ik mijn hand even rustig houd, komen zes pootjes uit de schelp en gaat het krabbetje met zijn huis lopen. Het Californische jochie is met zijn ouders op Thanksgivingsholiday in C.R. Donderdag, als wij vertrekken, is het feest. Hopelijk is de luchthaven dan uitgestorven.
  We lopen weer naar beneden naar het grote strand, omdat we wel pootje gebaad hebben op de Playas Gemelas, maar door hoogwater verdreven zijn tot op ongeveer een meter zand. Er staat een grote Manzanillo aan het strand. Ik tel tot 4 gifappeltjes. Marcha had er nog nooit een gezien. Ik laat ze hangen. Terug in het hotel zie ik de raccoonpootjes in oranje op het pleisterwerk van Nadine’s terrasje. De jongelui hebben een grote zak chips buiten laten liggen en daar is ook in de hoteltuin een wasbeer mee gaan sjouwen. Die zal veel dorst krijgen.


BUNTER  


De wasbeertje maken zich uit de voeten  Foto BUNTER
          

zondag 24 augustus 2014

De Waerelt volgens BUNTER XXXVIII



Pennenleed om

 mijn vulpen


Half juli verleden jaar (2013) schreef ik de 37ste Waerelt op deze blog. En nu pas de volgende. Hoezo? Gewoon, ik had de laatste tijd nogal veel schrijfopdrachten aangenomen en ook nogal bewerkelijke. Nu heb ik weer tijd in de zin van enkele uren achter elkaar ’s morgens of ’s middags. Tijd om te reflecteren en te associëren en ook om schrijvenderwijs betrekkelijke rampspoed het hoofd te bieden. Nee, ik zal daarbij niet gaan vulpen, want het is natuurlijk geen werkwoord, dat woord dat de titel is van deze Waerelt. Als het aan mij lag zou ‘vulpen’ in het vervolg als ‘vul-pen’ gespeld worden, want nu roept iedereen. Natuurlijk: vul-pen. Ach, hoeveel mensen zouden nog schrijven met zo’n schitterend apparaat? Weinigen ben ik bang, maar ik dus wel, want ik heb nooit anders gedaan gedurende al mijn jaren als journalist en defensie-voorlichter.

 Ik had een Waterman, die mij nooit in de steek heeft gelaten tot afgelopen zondag 27 juli in het Friese Oudemirdum. Niemand kan zich voorstellen wat een venijnige stomp ik kreeg - een ‘pang’, zeggen de Engelsen -, toen er een sms-je van mijn oudste zoon op mijn gsm binnenpingelde,  die zondagavond op onze simpele hotelkamer. Of ik soms mijn vulpen kwijt was, want een zwarte Waterman-vulpen was op zijn camping, vlakbij, gevonden: in drie stukken geknakt, omdat er een auto overheen was gegaan. Ik keek in mijn tasje en jawel hoor: Waterman foetsie!!  Natuurlijk ga je als deugdelijk gepensioneerde niet meteen in huilen uitbarsten om een pen. Ook niet om een vulpen.  Maar als schrijver en journalist was ik er heel na aan toe. Na zoveel jaren vloeiend schrijfgenot.
 Het woordgeslacht van ‘vulpen’ en ook van ‘pen’ is vrouwelijk, al zal niemand dat in het bekende groene boekje aantreffen, omdat ze daar niet zeker van hun zaak zijn. Ik kan terugvallen op mijn moerstaal, het Maastrichts. In die taal zeg je tegen ‘een vulpen’ simpelweg  ‘un vulpen’, net als ‘un vrow’ en er is geen twijfel mogelijk. Zoals een zeeman altijd in de vrouwelijke vorm aan zijn schip refereert, zo heb ik dat ook altijd aan mijn pen gedaan. Zo wordt je pen een echte soulmate, waarmee je door het leven gaat.          
Voordat ik nu van oprechte droefheid en sentimentaliteit allerlei merkwaardige associaties ga uitwerken, meteen maar het goede nieuws: ik heb mijn Waterman vrij snel kunnen vervangen, deze week nog. Door een Waterman Expert3 Black GT, niet exact hetzelfde type, maar wel de  opvolger, aan de buitenkant te zien, van mijn oude Waterman. Daarmee is er heel wat van me afgevallen en daarom presenteer ik hier voor mijn bloglezers een stuk of zes bijzondere tekstblokken.  Het is de beschrijving van een vallende schemering in het dorp Hilversum van 1887 door Lodewijk van Deyssel alias Alberdingk Thijm, zoals die voorkomt in zijn bekendste boek “Een liefde”.  Het waarnemen van de voortgang van de heerlijk lange noordelijke schemering is een van mijn favoriete te-bedde-gaan-bezigheden in onze achtertuin tijdens zwoele zomeravonden in juli en augustus. Afgelopen zomer is het me drie keer mogen lukken. Te blijven zitten tot het echt donker was, behoudens alle straatlantaarns in de nabije buurt.
 In deze echte Van Deyssel-tekst, die wel met een vulpen geschreven moet zijn, wordt duidelijk, dat, alhoewel je woorden met zwarte, donkerblauwe, groene of bruine inkt kunt schrijven, altijd in dezelfde kleur, dat je toch heel kleurige en schilderachtige beelden in het hoofd van je lezend publiek kunt oproepen, puur door je woordkeuze. Ik heb deze tekst in zes blokken gescheiden en bovendien heb ik van elke zin een nieuw paragraafje op zich gemaakt. Want Nederlandse tekst uit de negentiende eeuw te lezen is niet niks. Vergt enorme concentratie om met name de zinsconstructie, de afwijkende spelling en alle bijzinnen te volgen. Ook de kapitale koptekstjes heb ik gekozen, staan niet in het origineel. Één pen, één inktkleur altoos en dan toch  zo’n enorm kleurig resultaat. Impressionistisch bijna zou ik zeggen met een oversteek naar de schilderkunst. En ook dat was een belangrijke reden voor mij om het verlies en uiteindelijk de vernietiging van mijn oude pen zo grondig te betreuren. Niet meer dus, gelukkig. Lees daarom met mij en Lodewijk (postuum, overleden 26 januari 1952) mee. 


Tenslotte een laatste opmerking: Van Deijssel gebruikt voor het moderne Nederlandse werkwoord ‘stollen’ kennelijk een oudere vorm, namelijk ‘stolten’ met een ook enigszins afwijkende vervoeging. Het werkwoord ‘smelten’ heeft die oude vorm nu nog behouden, is niet ‘smellen’geworden, zoals ‘stollen’ wel.

BUNTER          



DEN NADERENDEN AVOND
                                                                         I
Een half uur later zat Mathilde, terwijl Felix, eer hij naar bed gebracht werd, zijn laatste wandelingetje liet doen, voor het eene raam der groote kamer, haar handen gevouwen op den schoot, te wachten op den naderenden avond.
 Het was nog helder dag, maar de zon, die 's middags die klaarheid warm had gekleurd stond laag in de lucht, schuin achter de iepen van den straatweg, en de klaarheid van den dag werd koeler, onverschillig.
 Achter de dichtst bebladerde hoogten der boomen verborgen, bescheen de zon den tuin niet meer, maar sprongen alleen rood-gouden stralen van boven, tusschen de dichte takken door, als snelle blikken van vuur, waarmee die hooge boomen Mathilde bezagen zoo als zij daar roerloos in stilte zat aan het venster.
 En de kleuren van den tuin waren nu droger, duidelijker, niet meer verkracht en tot brekens toe aangezet door de felle middagzon.
 De lucht was stil; alleen in de hooge boomtoppen knikten klapperende blaadjes tegen het doffe blauw van den hemel.
 In hun kalme waarheid hieven de kleuren van den tuin zich opwaarts.
 Het groene gras was mat, overstroomd met de wegduikende bleekgele boterbloempjes, bespat met de witte stippen der madeliefjes, een stilstaande stroom, waarop de roode bloemenrondtes neergespreid lagen.
 Het rood der geraniums was dof en dik, als gedroogde bloedvlekken, de stamrozen schoten hoog te voren glansend zijig purper, somber van schoonheid, de  theerozen waren licht-gelig wit, licht-groenerig wit, van een warme zuiverheid, de maandrozen slingerden zich laag en verwilderd dooreen, met hun speelsch even blozende blaadjes, dun en licht en uitgevallen als stukjes verscheurd geverfd papier.
 De groepen boomen, aan weerszijde van het grasveld, de sparren, de beuken, duister groen, ernstig bruin, stonden nauw saamgedrongen, als zwijgende reuzenwezens, wachtend.
 De breede, stofferig-blanke weg van voren, met enkele gele zonnevlekken, rustte, vlak, wijd, geruchtloos.
 De boomen, de struiken, de huisblokken der omgeving waren dicht samengeschoven, vast aan de aarde gedrukt, waar en koel.
 De schaduwen waren bijna weg; alles scheen platter, zonder achtergrond, zonder in-een-smelting der kleuren, glad, effen, ijl, roerloos.

                                                                         
                                                                                 II


ALS EEN DUNNE WAND VAN GESTOLTEN LICHT…

Alles om Mathilde heen stond als kunstmatig daar zoo pas in-een-gezet, in de bedaarde onbewegelijkheid van liggende en opstaande legkaarten.
  Door de waterklare wit-blauwige vierkanten der ruiten, als een dunne wand van gestolten licht zoo nabij Mathilde zich oprichtend, dat hun stijve koelheid tegen haar bleeke hoofd scheen te stooten, bescheen de kalmte der door de zon gebroken achtergelaten kleuren haar voorhoofd, haar wangen, haar hals, weerkaatste op haar gezicht, glipte bij tusschenpoozen eerst onder haar half neergeslagen, zwaar hangende oogleden door, trok die daarna op en vervulde dan telkens even haar oogen geheel, helder en droog als een ontzachlijke plaat mat zilver met regelmatig opkomen en verdwijnen aan haar voorbijgaande.
 Telkens als haar oogleden open en dicht waayerden, vloden, als met langzame wiekslagen, de wit-glimmende blankheid van daar buiten en de doffe grijsheid der gesloten oogen van binnen na elkaar voort; en wanneer haar oogen zich sloten, hadden zij de vorm en de tint van wat zij gezien hadden zich ingespiegeld en drukte deze zich weer vaag af tegen den geelbruinen achtergrond der oogleden.
 Zoo zweefde de witte breede wreede kalmte in haar binnen en weefde zich in haar gemoed, zich samenspinnend met al de draden harer verbeelding.
  Zij bedacht den geleefden dag. Zij zag hem in onbestemden indruk voor zich als een geheel, vaag-vlottend-lankwerpig-omlijnd als het venster binnen welks randen zij nu zijn vaal-blank einde waarnam, met het hellere licht der hoogste ruiten van-boven.
 Maar hij was niet een vlak, hij was een reeks vlakken na elkaar, een koker van kleuren, de gang met vreemde, onbekende, armigschuchter witte wanden in 't begin, rijk, drukkend overstelpend goud, purper en groen in 't midden, en weer kalm, wijd, klaar blank aan het einde, de gang van tinten, waardoor zij zich zag gaan, zachtjes levend den dag.
 En de zoldering, de zijwanden, de vloer van den gang verkleinden zich, trokken samen. De zoldering daalde tot op haar hoofd en schouders, de vloer was niet breeder dan haar voeten, de zijwanden raakten haar armen en beenen.


                                                                      III


DE DAG VERLOOR ZIJN LENGTE

 De dag verloor zijn rechte lijnen, werd meer en meer de vorm van haar gestalte, de kleuren golfden om haar leden, drongen zich over haar huid heen, het goud, het groen, het rood, het purper hechtten zich aan haar vast van het hoofd tot de voeten.
 De dag verloor zijn lengte, de witte uiteinden krompen tot elkaar, sloegen samen, een blanke gloed vermengde zich met de donkere kleuren.
 De dag stolte zich om haar leden heen als een gloeyende alles bedekkende tooi. Zij ging in een kleed van zomerkleuren.
 Van haar schouders tot haar voeten was het goud en groen en purper, en om haar hoofd hing een glinsterend witte sluyer en om haar voeten lag sneeuwige satijn.
 Maar het kleed werd benauwend, het wrong zich aan haar op, het huiverde haar huid binnen. En het kleurenkleed werd haar huid, werd haar zelf.
 De dag werd een met haar. En zij was gelukkig de dag te zijn.
 Zij voelde zich niet meer; zij was van lucht zij was van licht.
 En altijd zou zij zijn, want de dag zou nooit vergaan.
 Zij was in eenzalig-roerlooze rust, in de onbewegelijke klaarheid der omgeving opgegaan.
 En Mathilde droomde, zittend aan het venster; de ruiten, vaal-groenend van naderende duisternis, lachten met een hollen glazigen lach.
 De zon was lager gevallen.
 Uit zijn donker-oranje-gloeyende rondheid, hoog schuin, ver weg, zwierven nog rooyerig-gele stralen, als stukjes regen van scherpe lijnen, door de heesters aan d'overkant van den weg neer, alsof zij gebroken in dat groen bleven hangen.
 Wijdweg, aan het einde der platte velden achter de tuinen der buitens, was een laaye gloed van blakend koper uit een zee van donkerder gloeyend goud opgewasemd in de lucht, een brandende uitwolking van alle geeltinten, van beneden af uit het warme bruinende vlammen-geel rijzend door het vette okergeel, het scherpe citroengeel, het sombere hooigeel, het dik-blanke roomgeel, het groenige geel van najaarsbladen, het droge stroogeel, het bleeke duinzand-geel, tot een lichting van hel zilverig-wemelend wit, vlottend omrand en doorsijpeld van gazig week groen, blauwig-teer violet, zachtglad bruin.
 Die gloed stuwde toe over de platte velden, zich brekend tegen de beplantingen waarboven het zilverwit vergrijsblauwde hoog in de lucht, tot Mathildes tuin luwend in matte kwijnende klaarheid, achter de ruiten verzwakt tot een flauwen schijn van wit-grijs, achter in de kamer stervend tot doffe schaduwen.
  Van den duister blauw-grijzen hemel daalde breed een donkere bleekheid, de open ruimten vullend, de hooge ovaalheden der boomen, scherper omlijnd, van elkaar afzonderend, om de stammen heenstarend in wijde open-grijze plekken, de bloemenkleuren verfletsend, het gras met zachte deiningen van donker-groen versomberend, op den straatweg, over de kiezel-steenen, tegen den gevel van Bagatelle, zich in onzichtbaar-ronde, snel verdwijnende afdruksels verwittend.



                                                                         IV


MET EEN GERUCHT VAN VERRE SNIKJES

In een stillen, doodelijk-stillen weemoed vergingen de dagkleuren.
 Een enkele maal vloden, als bewegingloze windvlagen van verflensende herinneringen, strepen lichtschijn verwaterde zonnestralen door de ademlooze droeve bleekheid.
 Een heele lichte wind, als een kinderadem zoetjes rondwispelend, deed de bladeren der neernijgende stamrozen even trillen; in de hooge boomen zusten de lichtste takjes en blaadjes stilletjes heen en weer, met een gerucht van verre snikjes.
  In de kamer wademden fijne, dunne zwarterige mist-tinten binnen.
 Boven de piano, achter de stoelen, bezijden het kastje, onder de tafel, strekten zich zware schaduwen.
 Zij streken doezelige randen om de deur-posten en de lijsten der schilderijen, zij schuifelden in driehoeken en schuine vierkanten tegen het plafond op, zij maakten de wanden tot glansloze spiegels, waartegen de vaasjes, de beeldjes, de hoeken van het kastje de leuningen en pooten der stoelen zich schetsten, als kleine schimmetjes, vreemde figuurtjes, dof-grijze vlekken; zij spreidden den donkeren schijn der stoelen-zittingen en van het tafelkleed in lange stroken en flodderende plooyen over de vloer.
 Zij ritselenden onhoorbaar voort, hun vormen steeds uitrekkende, verbreedende, verdonkerende, als aanhoudende zware zuchten.
 Zij waren als lange lage sombere fluisteringen van leed, die van de kamer uit naar alle kanten door de wanden heendrongen.
 Zij werden weer donkerder en grooter, liepen als zwarte waterstralen langs het behangsel, vloeiden in glansloze plassen over het tapijt, drongen als donkere wolkjes van boven door het plafond.
 Dan verroerden zij weer niet, bleven vast overal in denzelfden vorm, als langdurige zachte echoos van den stillen weemoedsklank van den avond.
  De dingen van de kamer waren hard-donker, zij drongen hun vormen uit, scherper afgehoekt, van een inniger vastheid, als blokken en stukken hard, ondoordringbaar hout en metaal.
 Aan den achterwand van de kamer vergrootten twee kleine sofaas zich in een vermenging met hun schaduwen, andere meubelen kregen bulten, warrige uitwassen, boller wordend, zich uitzettend.
 De dingen leefden hun geheime leven, gewekt uit den kouden dagslaap.
 Verbruind, vergrijsd en verzwart, schenen zij onmerkbaar te bewegen in snel weer rustende bevingen.
 Zij schenen samen te leven, zacht, met holle smartelijke uitingen in de diepe toonen hunner schaduwen. 



                                                                            V

KLAGEND ZWART HING DE KAP


Mathilde zat voor het venster, ingekrompen, als een klein wezen onder den mateloozen avond, in-een-geslonken, samengestijfd tot een voorwerp, een stuk van de kamer.
 Zij zat daar als een dof pak grijze stof, zij zat daar als had zij zich tot steen verdroomd.
 De grijze plooyen van haar kleed bleven in hun bochten, rondingen en gleuven onveranderd, als voor altijd zoo gehouwen.
 De witte tegenkant van haar kleed tandde zich in de schaduw in een lange gekartelde rand vergroot af en van den wollig-zwarten schijn uit, die haar rokken op den grond maakten, sloop de schaduw tegen haar gestalte omhoog, over de vlakke plekken van haar kleed strijkend, binnen de voren van haar kleed glippend, haar gelaat aan de eene zijde als tot dat van een schim vernevelend, haar bevangend in een grijs-zwarte kleurenwade.
 Klagend zwart hing de kap van haar loome haar over haar hoofd, waaronder alleen de bleeke plek der door de ruiten vaal verlichte zijde van haar gelaat mat-wit uitscheen.
 Haar leden waren lam uit-een-gezonken, haar oogen glommen zonder straal over de zielloze handen op haar schoot.
  Buiten viel de zon wech aan den horizont. De gele gloed was lager geweken, maar heel beneden over de aarde vloeide een stroom rijke roode kleuren, opgolvend uit klompen rood-zwart, rood-bruin, rood-grijs, als een heuvelrij aan elkaar vast.
 Het bloedrood steeg door het karmozijnrood, het rood van gloeyende kolen, het aardbezien-rood, het perziken-rood, tot een verteedering van roze, vol liefelijke kwijnende lachjes, vol kusjes en kleine zoete vluchtige mijmeringen.
 Maar het roze wemelde stilletjes wech, het was een zachte afscheidsgroet, de blik van heengaande oogen, het laatste wuiven van een zakdoek bij het keeren van den weg.
 En hooger in de lucht, tegen het verzwartende blauw-grijs, hoog boven de boomen en den tuin, sloeg het rood van den gezichtseinder tegen den hemel, het verpurperend tot een kerktint, tot een plechtige welving van sombere kleur.
  Als een sneeuw van donker purper wemelde de schemering hoog in de lucht, daalde, zich verpaarsend-tegen het boomengroen, in grijs-violette tinten over de aarde neerkleurend.
 Door de iepen langs den straat-weg voer de wind, zij bogen hun toppen, en hieven ze weder en bogen nog eens met een naar boven ruischend en zich daar los-kreunend geklitter der gebladerten, als heenfladderend in de donkerte.
 Het grasveld stroomde langzaam voort, donkerder, terwijl de bloemen-kleuren in zijn hooger grommelende groene zwartheid verloren gingen.
 Het witte kiezelsteenen pad, vlak voor de ruiten, vlood heen, giegelde ijlings weg onder de zwarterige warreling die er bij scheutjes op neer rookte en weer opwiemelde, kringend en krullend als stof om dansende voeten.
 De breede weg gleed vooruit als in de verdroogde staalblauwe glansen van een ijsbaan.
 Het purper verblauw-zwartte hoog in de lucht, het paars en het violet werd bruin-zwart, groen-zwart, grijs-zwart.

                                                                        VI
  
ANGSTIG OMWIMPERD


  Langzaam, onmerkbaar langzaam en stil van alle kanten aanwolkend, dauwde de schemering neer, Mathilde sluitend in een duisteren damp.
 Korte schokken schoten, dadelijk weer verstommend, onder haar kleed, als een zwak hortend gestommel harer leden.
 Haar knieen naderden elkaar en weken weer te-rug.
 Haar armen kromden zich nauwelijks uit naar ter zijde, vielen weer neer.
 Haar saamgevouwen handen ontbonden zich, de vingers strekten zich in een bibbering even uit-een; toen klamden haar handen naast elkaar neer om de knieen.
 Toen raakte de koele duisternis haar aan, het holle vaal grijs-bruin streek over haar slapen, haar wangen, haar ooren, haar hals.
 En haar befloerste oogen rezen op, starend nog zonder te zien, angstig omwimperd onder de samentrekkende zwarte wenkbrauwenranden.
 En zij begreep nog niet.
 Haar keel trok zich samen, een beklemming drukte haar verhemelte.
 Een gevoel van zich zelve niet te zijn, de verwondering van een ziel, die niet weet hoe dat vreemde lichaam om haar heen is gekomen, die niet weet, waarom die handen, daar vooruit, de hare zijn, waarom zij de koude voelt van die voeten, zoo ver beneden, ruischte op door haar hoofd, zette op in haar hersenen als een wervelwind van naderende angsten.
 Het beeld van den dag wankelde in haar hersens.
 Het verflauwde in iets dat er achter was, iets onbestemds kleurloos, vol, diep, onpeilbaar.
 Was de dag dan niet meer?
 Verdween de dag?
 De dag was toch zoo schoon geweest!
 En zij wilde niet, zij wilde hem behouden.
 Zij wilde blijven zijn zoo als zij was geweest.
 Maar de grijze wolk, waarin zij zich gehuld zag, wemelde uiteen.
 En de dag werd haar onttrokken, sloop heen in de droeve vijandige duisternis.
 De laatste stralen harer mijmering droomden als wazige donkere strepen uit haar oogen wech.



UIT: “Een liefde” (1887) van Lodewijk van Deyssel, (Karel Johan Lodewijk Alberdingk Thijm,  22 september 1864 – 26 januari 1952).