woensdag 30 maart 2011

De Waerelt volgens Bunter XXVIII

Boem Boem haha 2
en de LENTE

Een bos paarse crocussen in een boerenwei: als dat geen lente is... foto Bunter

Zo stond ik onder in die kelder of in de wapenzaal boven vlak voor een antieke ladekast met van boven tot onder kleine schuifjes aan blinkende koperen knopjes uit te trekken. Er was geen twijfel mogelijk: dit houten opbergbouwwerk was de bron van het geluid dat ik al de heel avond achtervolgde. BOEM BOEM HAA HAA!! Er valt een knopje uit een van de laatjes, vlak voor mijn neus. Daar moet ik zijn, denk ik en weet het laatje uit zijn houten frame te werken en kijk erin. BOEM BOEM HAA HAA. Het geluid is nu zo sterk, dat ik van schrik het laatje laat vallen. Ik buk me onmiddellijk en zie dat er een onooglijk lucifersdoosje uit het laatje is geschoven. Ik raap het doosje op, leg het op mijn vlakke hand en jawel hoor: BOEM BOEM HAA HAA. In een reflex klemmen mijn vingers zich om de tondelhoutverpakking. Nu wacht ik niet langer: ik schuif het luciferdoosje voorzichtig open en dan wordt me alles duidelijk: wat een tafereel. Ik zie twee vlooien wippen op een lucifer, dwars over een tweede houtje gelegd. Als de ene vlo met een klap landt op de bodem, dat lacht de tweede aan de hoge kant van de wip zich te pletter.

Dit is de clou, de oplossing van het kampvuur-verhaal BOEM BOEM HAA HAA. Niemand heeft op mijn verzoek gereageerd om het verhaal af te maken. Dus heb ik het nu zelf gedaan. Ik kan er twee dingen van denken: niemand leest mijn blog of: men leest het wel, maar het boeit totaal niemand. Ik maak nog geen keuze, maar ga gewoon door in mijn Waerelt.

En daarin gebeurt het nodige, te beginnen met die vreselijke aardbeving in Noord-Japan op de ochtend van vrijdag 11 maart om 14 minuten voor zeven. Wel vier minuten lang golfde de aarde op verwoestende wijze en een half uur daarna al bereikte een vloedgolf van meer dan tien meter hoogte de Noord-Japanse kusten, waar kustdorp na kuststad totaal werd weggevaagd. Duizenden totaal verraste mensen spoelden in zee en verdronken jammerlijk. En dat allemaal precies op onze 39ste trouwdag, maar dat is een onbelangrijk detail en een pure toevalligheid. Wat ik veel erger vind is dat op het moment van het bekend worden van zo’n vreselijke ramp overal ter wereld de aandelenbeurzen kelderen. Honderdduizenden mensen, overlevenden, gewonden, thuislozen in opvangcentra, bejaarde zwervers in de kou zitten in zak en as, in vreselijke ellende en wat vinden de verzamelde rijken op de wereld over de kapitalen, die ze te veel verdienen, die ze niet nodig hebben en die ze daarom maar omgezet hebben in waardepapieren in de hoop nog veel rijker te worden?

“O, jee, jongens. Dat gaat daar een hoop geld kosten in Japan, al die verwoestingen en al die mensen die nu niet kunnen komen werken om auto’s of computers of laptops of I-pods te produceren. Ik ga mijn aandeeltjes zo snel mogelijk verkopen en de bankbriefjes weer een tijdje in mijn ouwe stinksokken onder het bed stoppen, want ik wil part noch deel hebben in andermans ellende en er vooral niet armer door worden.”

Ik kan daar zo stomend woedend van worden. Van deze blinde en domme hebzucht van zovele rijken op de wereld. Ik denk dat de beurzen de handel in aandelen bij zo’n enorme ramp gewoon lange tijd stil moet leggen totdat het herstel na zo’n toestand opgang komt.

Wat mij betreft hoeft er ook niet elke dag gehandeld te worden, hoewel het natuurlijk toch van belang is om het geld dat over is onder de mensen, aan te trekken om er vooral zinnige dingen mee te doen: zonnepanelen ontwikkelen, alternatieven voor olie en de wereldwijde houtkap uitvinden, het duurzaam maken van de landbouw en van al die andere bedrijvensectoren, waarin nu nog steeds maar wat wordt aangeklooid ten detrimente van onze planeet, de enige die we hebben.

En net toen ik op het punt stond op deze manier in het beruchte Weltschmerzmoeras weg te zinken, zei een Nederlandse tv-weerman droog voor zijn neus weg: de zon staat nu, maandag 21 maart, precies boven de evenaar en gaat zich vanaf vandaag in noordelijke richting bewegen tot aan de kreeftskeerkring, terwijl de lengte van de dagen nu precies gelijk is aan de nachten. Echt een formeel astronomische manier om te zeggen dat het lente is.

Ik zou een hoge sprong of huppel gemaakt hebben en keihard recht in de camera geschreeuwd hebben: HOERA, HET IS LENTE, MENSEN. WEES BLIJ. Het lentegevoel van 2011 zal ons door de Japanse ellende en de bloedbaden rond het ineenstorten van de Islamitische dictaturen en valse theocratieën in het Midden-Oosten heen moeten helpen. Wat Japan betreft heb ik enige dagen met de gedachte rondgelopen, dat Japan als een soort bergachtige landkorst boven de zee uitsteekt als gevolg van het feit, dat op die plek de Stille Zuidzee-plaat onder de Philippijnenplaat duikt, waarbij de rand van die laatste plaat omhoog krult en Japan vormt. Daarbij komt dat door dat duikwerk een zeer diepe zeetrog van bijna elf kilometer diepte zich voor de kusten van Japan bevindt, de op twee na diepste zeediepte ter wereld, de Japantrog. En ik dacht, stel dat de volgende aardbeving nog heviger is, dat zou heel Japan als aardscholrand zomaar kunnen afbreken en kunnen afschuiven in de diepzee, althans voor een deel. Stel je voor! Een blik in de atlas stelde me gelukkig gerust. De Japantrog ligt niet onmiddellijk voor de kust van het land en een diepte van bijna elf kilometer is afgemeten aan de omvang van de Japanse landmassa, natuurlijk en gelukkig maar een schijntje.
Over de bewegingen in het Midden-Oosten zwijg ik zoveel mogelijk en houd alleen mijn hart vast. Er ligt daar een enorme koloniale erfenis van met name Groot-Brittannië en Frankrijk uit de negentiende en begin twintigste eeuw. Ik ben geneigd om te zeggen: laat ze het daar vooral zelf uitvechten, maar dan: hoeveel onschuldige levens zal dat dan gaan kosten? En zijn onze westerse democratische idealen en structuren wel geschikt voor totaal andere culturen?

Ik heb besloten daarom in mijn eigen lentegevoel te duiken en zal dat proberen over te brengen met aan het slot een verrassende wending, een verrassing.

Omdat het raam van onze slaapkamer bijna altijd (behalve bij strenge vorst) op een forse kiepstand staat, had ik het natuurlijk allang gehoord. Vooral bij het krieken van totaal onbewolkte uchtenden, zoals we die de laatste weken geregeld mochten beleven, beginnen veel vogels zich te roeren. Eerst verschijnen er twee of meer eksters in onze achtertuin, waarop het slaapkamerraam uitziet, en gaan daar een uiterst luidruchtige discussie aan vol snerpende en sissende geluiden. Ze maken ruzie over de vele dode takjes van het juiste formaat, waarmee ze aan nestbouw doen, zo heb ik intussen gezien. Dan doen krassende kraaien hun duit in het ochtendzakje en om het gevleugelde burenlawijt enigszins te laten bezinken beginnen talloze houtduiven en tortels dromerig verliefd naar elkaar te roepen en te koeren. Als we zover zijn, dan melden zich de kleinere zangvogels: de kool- en pimpelmezen met hun bibberige melodietjes, de vinken met hun triomfantelijke slagen en als het net niet meer geheel donker is, hoor je ook vaker die ene vragende, want oplopende fluittoon van de fitis, waarmee hij voorzichtig informeert of iemand thuis is. De merels en andere lijsterachtigen zijn voor mij de beste componisten. Met hun volle, goed gesteunde, krachtige tonen, rijgen zij de ene melodische frase na de andere aan elkaar en gaan daar vaak mee door tot ’s avonds de schemer al een eind op streek is.
 Zoveel vogelvreugd is me vlak voor de lente-equinox* teveel geworden. Ik ben afgelopen St. Joep- weekend direct na het wegsmelten van de nachtvorst met mijn aangepaste Noordse skistokken tegen een dalhelling van de Geleen bij Limburgs enige bergdorp S. opgerend en heb me langzaam aan de westkant van de helling weer naar beneden laten zakken over heen en weer lopende paden tussen gerestaureerde hoogstamboomgaarden vol heel jonge pruimenbomen. Wat mij het eerste trof op mijn lentewandeling was het voorzichtige geelgroen van enorme wilgen hier en daar, pas uitgelopen blaadjes langs afhangende treurtakken. Nergens voor nodig, boom, dat is de lente!!



Een platgereden pad op het asfalt: ook dat is lente foto Bunter

Enkel in het voojaar is de Maretak of Vogellijm zo goed zichtbaar foto Bunter  
Er is er maar een, die in de lente treurt met ontluikend blad foto Bunter
Nog meer Maretak foto Bunter

Eenzelfde kleur hadden ook de grote bollen maretak, nu op zijn mooist en frist te zien op de nog kale takken van hun gastheren. Ik keek ook scherp uit naar Viola odorata, het maartse viooltje en verdraaid, het deed zijn naam eer aan in een heerlijk rommelige berm langs mijn pad.

Het geurige viooltje! foto Bunter


En kijk, een zaailing, zomaar in een diepe kerf in de boombast, geworteld in een beetje compost van dood blad.

Het nieuwe leven is sterk en vindingrijk foto Bunter

Sinds peilloze eeuwen, ik denk wel sinds de eerste ijsstijden als Cro Magnon-mensen en misschien zelfs Neanderthalers in het voorjaar uit hun Zuid-Franse en Spaanse grotten kruipen, zijn vogels en bloeiende planten en bomen al onze voorjaarsboden. Zij geven aan met bloei en zang, wanneer het nieuwe feest van het leven weer begint. En dat geldt natuurlijk niet alleen voor West-Europa en omstreken, maar ook voor alle andere wereldstreken die seizoenen en hun overgang kennen. Hoe mensen in de Nieuwe Steentijd of in de metaaltijden gedacht en gesproken hebben is volslagen onbekend. Zo konden prachtig schilderen en tekenen, zoals in Lascaux, Altamira en de Grotte Chauvet is gebleken, maar hun taal, waarin ze hun ervaringen eventueel met behulp van een schrift vastlegden? Geen enkel idee, nul komma nul. Nu zijn er geschreven talen als het spijkerschrift uit het dal van de Eufraat en de Tigris, het huidige Irak. Spijkerschrift werd met een driehoekige stiftpunt in natte klei gedrukt, waarna het tablet voor verzending te drogen werd gelegd in de zon. Door brand in grote paleizen in het Tweestromenland zijn veel van deze kleitafeltjes door de hitte gebakken en zo vuurvast bewaard gebleven tot nu toe. Omdat in onze tijd het schrift heel vaak op papier staat, wordt het bij brand helemaal vernietigd. De hiëroglyfen uit het Egyptische Middenrijk, nog overal in steen gehouwen te vinden rond piramides en oude tempels, komen nog heel wat eeuwen door. Drie tot vierduizend jaar oud gemiddeld, maar, hoewel deze schriften met veel moeite zijn ontcijferd, weet niemand hoe ze geklonken hebben en de exacte betekenis van de woorden, daarnaar is het ook vaak gissen vanuit de context.

Er is totnutoe maar één taal- en schriftsysteem op de wereld dat een ongebroken traditie kent van zevenduizend jaar: de Chinese taal. Zevenduizend keer is het telkens opnieuw lente geworden en ongetwijfeld zullen even vaak Chinese dichters hun opluchting en vreugde hebben neergepenseeld op hun bamboelatjes, hun papierstroken en hun potten en pannen van allerlei materiaal. Wij kennen vaak de naam van de dichter, een korte biografie, en weten ook precies hoe hun poëtische lenteverzuchtingen geklonken hebben.
Een pen-portret van de oude Meng.

孟浩然 (689-740)


春晓


春眠不觉晓


处处闻啼鸟


夜来风雨声


花落知多少



Kijk, daar staan dan eerst twee karakters met de naam van het gedicht, daaronder drie karakters voor de naam van de dichter en tenslotte de eeuwenoude tekst, zoals valt af te leiden uit de bij de dichter horende jaartallen A.D. Een blokje van vier bij vier karakters, mooi overzichtelijk en goed leesbaar, maar voor een westerling, die zich nooit verdiept heeft in het Chinese schrift lijkt het meer op een blok beton, een onneembaar klein fort van kriebels.

Ik zal toch – zonder al te frikkerig of als een dorre schoolmeester over te komen – proberen hier enig licht te brengen op basis van de bijna zes jaar dat ik me nu in de Chinese taal verdiep via een langzame maar gedegen cursus aan Volksuniversiteiten in Zuid-Limburg en sinds dit jaar als leerling-gast in de roemruchte Chinese school van de Algemene Chinese Vereniging (Limburg) in Maastricht.

Mènghàorán is de dichter uit eind zevende begin achtste eeuw van onze jaartelling. Mèng wilde keizerlijk ambtenaar worden, maar wist pas het beruchte keizerlijke examen, het jinshi (dzjienshuh) daarvoor te halen toen hij al 39 was. Per jaar wisten van de talloze kandidaten maar hooguit 5 procent voldoende punten te halen om te mogen solliciteren naar een baantje in de keizerlijke bureaucratie. Mèng kreeg een eervol baantje een paar jaar na zijn examen maar nam al na een jaar ontslag om terug te gaan naar zijn geliefde geboortedorp Xianyang (Siejènjang) in de centraal gelegen provincie Hubei (Hoepeej). Hij leefde daarna nog maar een paar jaar. Van deze zogezegd mislukte Mandarijn zijn veel gedichten bewaard gebleven, die vooral over zijn geboortestreek en de natuur gaan. Ik denk dat de arme Mèng vooral leed aan vreselijke heimwee en knagende romantische gevoelens.

Zijn gedicht heet 春晓。 Die twee karakters staan voor ‘ chun1 xiao3

En dat klinkt weer als Tsjwun (geen oe, maar de ‘u’ van puh) siejaohao en dan bedoelt de Chinese dichter: Lente Dageraad.

Daar gaat het dus over: want gebeurt er als in de lente de zon opkomt? Ik geef de tonen van de lettergrepen weer in cijfers. Dat tikt wat makkelijker. De eerste toon is hoog en vlak, de tweede is stijgend, de derde eerst dalend en dan stijgend, soms alleen dalend bij snelle spreektaal en de vierde is de blaftoon: heel snel en afgemeten met de kort, dalend profiel.

Her eerste regeltje van 5 karakters:

春眠不觉晓:chun1mian2bu4jue2xiao3 (je hoort: Tsjwun miejèn poe dzjwè siejaohoa). Letterlijk: lente, slapen, niet, - voelen, wakker zijn, bij bewustzijn, - dageraad. De meer betekenissen van 觉staan tussen streepjes. In het Nederlands overgebracht wordt dat zoiets als:

Ik sliep in de lente en merkte niet dat de dageraad al kwam.


Dan schrijft Meng4: 处处闻啼鸟 chu4chu4 wen4 ti niao3, ook wel: tsjoe tsjoe wen4 ti niaohao. Het chu-karakter staat voor plaats of plek en een verdubbeling daarvan wordt in het Mandarijn gebruikt om ‘overal’ te zeggen. Het derde karakter heet wen4 en duidt het werkwoord ‘horen’ aan. Dan komt het karakter voor het werkwoord ti2. Eigenlijk te kort voor z’n betekenis: schreeuwen, hard huilen, kraaien, fluiten. En tenslotte niao3, het bekende woord en karakter voor vogel. De dichter Meng4 zet hier dus een plaatsbepaling, twee werkwoorden en een zelfstandig naamwoord dat een dier aanduidt. Het oude, poëtische Mandarijn verwacht dan van de lezer dat deze niet meer aanduidingen nodig heeft om de boodschap te begrijpen:

Dat zou een zin kunnen zijn als: daar hoor ik plots overal vogels fluiten. M.a.w. de dichter wordt door het vogelconcert in de vroege ochtend gewekt. En er is nog meer lawaai buiten geweest volgens de derde regel van het gedicht; lees maar:

夜来风雨声 ofwel omgezet in Romeins schrift: ye4 lai2 feng1 yu3 sheng1. (je hoort: jè laaj fung juuu sjeng). 夜 staat voor nacht, 来 is het werkwoord komen en 风 is het woord voor storm, 雨 voor regen en 声 voor geluid. Letterlijk staat er: nacht komen storm regen geluid/lawaai. ’s Nachts kwam het geraas van een regenstorm voorbij is de lopende vorm van de tekst in onze taal. En dan de laatste regel. Dat is vaak een romantische, dramatische, blije of verdrietige verzuchting van de dichter die daarmee het hele dichtwerkje nog een extra kleur geeft, een extra context. Komtie:

花落 知多少. Zo klinkt-ie: hua1luo4zhi1duo1shao3, duidelijker fonetisch: chwa lwoh tsjuh dwoh sjauw. De laatste regel klinkt als een diepwanhopige vraag. Luister maar. Eerst letterlijk: Bloem(en), vallen, knakken, neerslaan. 知 zhi1 staat voor het werkwoord weten. Veel-weinig, 多少 : is de combinatie voor het vraagwoord hoeveel? Deze elementen bij elkaar leiden tot: Weet/Denk je eens in: hoeveel bloemen zouden er vannacht geknakt, neergeslagen zijn? De lezer mag gissen wat hier bedoeld is: het beeld van geknakte bloemen staat wellicht voor het ombrengen van jonge mensen het bruusk beëindigen van jonge levens, het incasseren van teleurstellingen, het oplopen van trauma’s en frustraties. Denk maar eens aan de beroemde beginregel van het sonnet van Willem Kloos, de tachtiger: ‘Ik ween om bloemen in den knop gebroken…’ En als we denken aan de taal van onze moderne Nederlandse dichters, die afzien van punten en komma’s en andere interpunctie. Die het rijm eraan geven en vooral veel vrij associëren, dan zijn veel oude Chinese poëten eigenlijk hypermodern.

Zo regen de oude Chinese dichters eigenlijk een kralensnoer vol associaties aan elkaar in hun teksten en mogen alle lezers hen proberen te volgen met het opvullen van de ruimtes in hun tekst. En zo worden de eeuwen en de millennia vloeiend overbrugd in de taal.

Omdat ook het moderne Mandarijn strikt genomen geen meervoud kent en ook geen werkwoorden verbuigt, net als toen, honderden en duizenden jaren geleden, is er nog veel van die oude schoonheid in het huidige Mandarijn-Chinees met supersnelle wendingen en verrassende beelden overgebleven.

BUNTER

* Letterlijk uit het potjeslatijn overgezet betekent equinox de 'gelijknacht'. Daarmee wordt bedoeld de nacht die precies even lang is als de dag als begin punt van de lente, omdat de zon dan precies bovn de evenaar staat. Dit jaar was dat de nacht van 20 op 21 maart. Rond 21 september hebben we de herfstequinox bij het begin van de herfst met hetzelfde verhaal. Alleen is de zon dan op weg naar de zuidelijke keerkring en wordt het op onze noorderbreedte alleen maar kouder.

maandag 7 maart 2011

Bunter in de tropen IX


In het pikkedonker
door het regenwoud
met Melchisedech

Woensdag 12 november 2008, Puerto viejo de Sarapigui, Lodge Hotel Selva Verde.

Waar we nu weer terecht zijn gekomen. In een echt, doordacht junglehotel. Deze mensen hebben de nodige hectares laagland-regenwoud; bouwden aan de rand dit hotel van 60 superruime kamers langs riviertjes, op palen langs een ouderwetse galerij, in het woud, alles dichtgemaakt met horgaas en juh! De plafonds van de kamers af(gehaald) en (het open gat afgedekt met) voorzien van klamboegaas, zodat je het gevoel hebt midden in het woud te slapen zonder bang te hoeven zijn voor kikkers, dikke spinnen, nachtvlinders, trekmieren, muskieten etc.

Vanochtend effe helemaal niks, behalve voor en man of zes die naar een 70 meter hoge waterval per taxi gingen en zagen dat ze toch wel lager was. We hebben op ons gemak ontbeten na gewekt te zijn door een vogel tegen ons bovenraam. We hebben de botanische tuin gezien met Calathea lutea – het grote banaanachtige blad op dunne steel dat je overal ziet. Manihot esculenta of yucca of cassave of maniokwortel, een lid van de Wolfsmelkachtige (Euphorbiaceae) en dus giftig, maar na bewerking toch tropisch volksvoedsel nummer een.

* Maniok-wortel: voor enorme delen van de wereldbevolking zoiets als onze pieper.

* De avocado ligt wel bij ons in de super, maar is thuis in de tropen.
  En Avocado of Persea Americana en in het Spaans Aguacate. Toen zijn we in ongeveer twee uur vanaf 12.00 uur naar P. viejo de Sarapigui gereden en hebben met Burrito kip en een Quesadilla, een milkshake en een biertje gelunched in en plaatselijk tentje, luisterend naar de naam rana roja; de rode kikker en die zaten dus in de achtertuin op een veldje met bromelia’s en dood hout. Hele kleine rode kikkertjes met blauwe pootjes. Ze waren heel moeilijk te vinden. Ik ving er precies één in mijn kijkertje en kan hem lang zien voor hij wegsprong.

In de marge: Vlak voor ons vertrek viel in heel Selva Verde de stroom uit en dus ook het licht. Een echte blackout, maar we zagen verderop in het dorp langs de weg alweer elektrisch licht.

De mensen daar, de mevrouw was ooit als eerste vrouw en heel bekende voetbalscheids, hadden bananentrossen in de tuin te rotten gelegd en daar kwamen veel vogels op af, waaronder de Geelborst. Een gele vogel met alleen een andersgekleurde kop.
* Geelborsten zijn dol op bananen. Of hun borstveertjes daardoor ook geel worden?  Foto Bunter.

In de kantlijn: We zagen ook en zwarte vogel met vuurrode rug even buiten de poort van het hotel, Dat was een Tanager. Ik zag ook weer de meer van manshoge purperrode orchidee en plukte een zaaddoos af. Een in de grond groeiende orchidee en dat is zeer uitzonderlijk hier.


Verder gereden naar het hotel met een stop in het dorp P. v.d. Sarap. Om te pinnen en naar de super. Boy (Fortis Bank) was de enige die niet kon pinnen en nog iemand. Om kwart voor zes begon de uitgestelde Night Walk door 192 ha jungle. We zagen geen grote zoogdieren, noch nachtvogels. Alleen klein spul als insecten, spinnen en een salamander (wit). De night walk ging door een aanpalend gebied naast Selva Verde, het 133 ha grote Tirimbina Biological Reserve. De meeste indruk maakten nog de mannenmuskiet (in blauwige opsmuk)en de bullet-mier, een echte knoeper met een pijnlijke beet. Ze worden ook wel de vierentwintigsuurmier genoemd, omdat hun beten zolang veel pijn doen. Morgen verder over Melchisedech, onze gids.
* Hier is hij dan: de gevreesde kogelmier. foto  Dappere Bunter.

In de marge:Onze nightwalk ging over de Rio Sarapiqi via een hele lange hangbrug, heel wiebelig. Daarop kreeg die arme Nadine uit Weesp last van hoogtevrees en wel op een fobische manier. Heen liep ze een soort polonaise achter Sandra, ook toergids bij Oad, maar terug mocht ze helemaal voorop en rende als een stoomtreintje met Sandra in paniek de brug over. Arm kind!


Ach die arme Melki, voluit Melchisedech, van Tirimbini. Al bij het begin van onze nightwalk zei hij: “We zullen geen zoogdieren zien, want de maan is uit. Er is te veel licht in het woud en dan verstoppen ze zich. En daar gingen we over het door vele toeristen platgetreden pad. We zagen enkel spinnen in hun web, een paar grote sprinkhanen,

* Een sprinkhaan op een blaadje   foto Bunter.
* Aan mooie spinnen geen gebrek in het woud  foto's Bunter.
* Hoe onbekender, hoe griezeliger in het donker  Foto Bunter.
we hoorden het geluid van vleermuizen, de specialiteit van onze vriend. We zagen ook een reusachtige plant van de Bonenfamilie (Fabaceae, correct, thank you, sir, zei M. toen ik die naam mompelde), die ’s nachts zijn samengesteld blad inklapte om insectenvraat te verminderen. We zagen ook de 24-uur-mier, hier de bullet-ant genoemd, een groot ± 4 centimeter lang monster op alle takken en bladeren present met zijn gevreesde pijnlijke steek, een hol van een Armadillo of gordeldier, waarvan Melki zei, dat het wijfje altijd een eeneiïge vierling krijgt om babypredatie voor te zijn. En nog een witte hagedis of salamander en een klein bruin kikkertje en dat was het.
* Wandelende tak op Melki's hand   Foto Bunter
* Een eenzaam bruin kikkertje in het regenwoud  Foto Bunter

In de marge: Melki liet op mijn verzoek ook een bromelia-bloem-aar zien met witte wasachtig dikke klokbloemen, waarvan er elke nacht één opengaat en meteen door een vleermuis bestoven wordt. Er zat op de plek van de helemaal uitgewoonde bloem een groot gat in de aar en er hing een klodder slijm aan.


M. vertelde ook: slecht twee of drie bloedzuigers in het laagland-regenwoud, alleen kleine paddestoelen.

Ik ben op het laatst een beetje met Melki gaan keuvelen vooraan en hoorde dat hij in ‘bats’ zat die hij vledermuis kon noemen dankzij Astrid uit Deventer, zijn vriendin, die een week naar Costa Rica kwam en een heel jaar bleef. Hij ging niet naar Holland als bioloog zei hij en dat wist Astrid!
* Gids Melchisedech laat zijn vledermuisje zien  Foto Bunter

Op het eind van de toer haalde Melki nog 3 vleermuizen uit groene zakken, pas gevangen door een collega met mistnetten in het woud en in al hun vormen door M. geshowed. 2 ♀♀ en 1 ♂ met een echt pikje op de goede plek. Hij vertelde verder over de homologie van de vleugel met de hand van zoogdieren en over de relatieve grootte van de kloten van tropische vleermuizen. Hadden wij hun omvang van testikels dan zouden wij ballonnen in onze broek hebben, aldus Melchi. Wij hebben gegeten bij Tirimbini en daar vond ik niks aan: platte tomaatspaghetti met fruit, coleslaw en gemengde groenten. Niets om naar huis te schrijven. Alleen de icethee was lekker! Wel heerlijk geslapen in onze koloniale wood-lodge in het gezoem en gesjirp van alle insecten en onder de hemelse koelte van onze fans.
BUNTER