vrijdag 27 maart 2015

De Waerelt volgens Bölles Bunter XLI



Woorden, Worte, Words


Waarom heet zoiets als een woord eigenlijk een woord? Het woord ‘woord’ is een woord dat een op een naar zichzelf verwijst. ‘Woord’ is dan ook een woord, eigenlijk de moeder van alle woorden, het begin van een taal. Hoever moet een mens al gekomen zijn, wanneer hij kan zeggen: “Ik spreek woorden”?
Ik denk dat er twee redenen zijn om aan het begin van onze taal in Noord-West-Europa een woord ‘woord’ te noemen of Wort of word, maakt niet uit, even afgezien van de telkens verkleurende klinker van het woord. Kennelijk is de klank niet belangrijk, kan en mag heel snel alle kant op variëren, als de harde vocale mal van het woord, wrd, wrd Wrt, maar zoveel mogelijk gelijk blijft.
Ik denk dat een van de eerste soort woorden die mensen tegen elkaar gesproken zullen hebben, vraagwoorden zijn geweest. Wa, in de zuid-oostelijke Limburgse dialecten in Vaals, Kerkrade, Gulpen en aanpalende spraakcentra nu als staart van een telkens en telkens om bevestiging vragende zin voorkomend zelfs bij een bevestiging in optima forma: “Jao, wa?”. Maar nagenoeg altijd vooraan een zin of uitroep: Wie, waar, wanneer, welk, waarom en natuurlijk WAT! Of  - in het Hoogduits: Was? Ik ken een kleuter in Duitsland, die bij zijn verkenning van de wereld om hem heen, heel parmantig kan vragen, terwijl hij met zijn vinger wijst: “Was ist das denn?” Een regelrecht oerzinnetje in welke taal dan ook. Ik zie hierbij kleine Crô Magnon-kleuters, heel vroeg wakker geworden op een mooie zonnige ochtend in april of mei, hun grot uitklimmen in wat nu Zuid-Frankrijk is na een beestige IJstijdwinter en de eerste bloeiende lentebloemen ontdekken of kleine lichtgroene blaadjes aan de bomen.
Bovendien is een woord eigenlijk niets meer dan een trillende windvlaagje, zo vluchtig, zo voorbijgaand, zo kortdurend. Een woord is gesproken zonder dat je er erg in hebt. Wind dus, en daar heb je de letter W van al die vraagwoorden weer! Concentreer je op de stand van je lippen en je mond bij het vormen van een W of van een W-woord. Juist, de lippen vormen een klein kusmondje om daarmee zacht lucht uit te blazen. Het is bijna dezelfde stand als bij de klinker ‘o’ die vraagt om een iets grotere ronde stand van lippen en mond. Zeg maar eens langzaam en heel bewust ‘wooo’ en voel je kusmondje bij het begin van de ‘o’ verder opengaan. De W-klank is dus een prachtige, zachte en subtiele begin-articulatie voor een ideaal woord, dat na een korte inademing op het punt staat uitgesproken te worden met een uitademing.
 Voor zover ik kan zien is de W als vraagletter heel opvallend aanwezig in de Duits-Engels-Nederlandse taalcluster/familie. Luister naar de Romaanse talen dan is de P erg populair om het woord woord mee uit te drukken: parola, parole, palabra, al komt het oude Latijn met ‘verbum’ voor woord, terwijl vraagwoorden vooral met een ‘qu’ beginnen. En als we dan nog even naar de grootste taal ter wereld, het mandarijn Chinees kijken, dan vinden we daar ‘cí’ (hoor: tsuuh, met de ‘u’ van ‘flut’) voor woord (ook: frase, uitdrukking en klassiek Chinees gedicht, altijd heel veel keuze in het Chinees ).   dus, fraai gevangen in dit karakter, dat in het vierkantje een mond laat zien en als radicaal (linkerdeel) de sterk gestileerde yán-klank (hoor: jèn) toont, die op zichzelf ook woorden en spreken, betekent. Heel duidelijk voor Chinese ogen dus, maar een w-klank als start van een vraagwoord is enkel en alleen te vinden in de uitdrukking:  为什么 wèishénme betekent: WAAROM?
Niet getreurd: het zoeken naar de oorsprong van dingen, verschijnselen, planten en dieren en melkwegen blijft geweldig fascinerend, al komen we natuurlijk heel vaak niet door de laaghangende bewolking van het verleden heen. Er zijn mensen geweest die al hun spitsvondigheid in het veld brachten om het oudste dit of het eerste dat te achterhalen. Neem nou het niet meer zo bekende verhaal van mijn goede jeugdvriend Herodotus van Halicarnassus (ca 480-430 voor Christus), met zekerheid de eerste reizende en razende reporter van de Westerse Wereld. In het tweede deel van zijn negen delen tellende ‘Historiën’ ofwel historische onderzoeken, voert mijn vriend een Egyptische koning ten tonele bij monde van priesters van een Griekse vuurgod in Memphis, Egypte. Deze heerser wilde weten of het wel echt waar is dat Egyptenaren het oudste volk ter wereld zijn. Hij vond daarom dat hij moest zien uit te vinden welke taal het oudste is en dat zou naar zijn mening de taal kunnen zijn die kleine kinderen beginnen te spreken, als ze verder bij hun opgroeien van baby naar peuter en kleuter nog nooit gesproken taal hebben gehoord. Een uiterst merkwaardige premisse van deze koning, alsof niet alle taal nabootsing is en alle woordjes gewoon geleerd moeten worden. Soit!
 Het verhaal gaat verder. Koning Psammetichos, want zo was zijn naam, liet daarom twee willekeurige pasgeboren wichten bij hun ouders weghalen, gaf ze aan een herder met de volgende instructie. “Tegen deze wichten mag door mensen geen woord gesproken worden, ze moeten in een aparte schuur verblijven, waar ze ook slapen in hun bedjes. Af en toe mogen enkele geiten bij hun gebracht worden en krijgen ze voldoende geitenmelk en als hun babygehuil achter de rug is en hun peutergebrabbel, dan moet je heel goed opletten welk verstaanbaar woord deze twee als eerste uitspreken. En dat moet je me rapporteren, zodat ik kan nagaan uit welke taal dat woord is. Het ging zoals de koning beval en toen de twee kleintjes na twee jaar in de schuur op een goede dag de deur weer hoorden opengaan en de herder, de enige mens die ze kenden, binnenkwam, stommelden ze naar hem toe, staken hun armpjes omhoog, pakten de man bij zijn knieën en riepen: bèkos. Geen wonder, natuurlijk voor kleintjes, die enkel mekkerende geiten (bèèèèh enz.) geluid hadden horen maken in hun korte leventjes tot dan toe. De herder rende niet meteen naar de koning, maar wachtte af en stelde vast dat de arme kinderen enkel en alleen maar ‘bèkos’ ( in het Grieks van Herodotus: βεκóς) tegen hem riepen. Toen bracht hij ze naar de koning en ook daar riepen ze weer βεκóς, βεκóς, βεκóς, βεκóς enz. Toen liet de vorst nagaan in welke taal dat woord bestond en wat het betekende en wat bleek? In Phrygië, een landstreek midden in wat nu Turkije is, werd uiteraard Phrygisch gesproken en daar zeiden de mensen βεκóς tegen brood. Toen liet de koning officieel bekend maken, dat het Phrygisch de oudste taal ter wereld is en de Phrygiërs in ieder geval ouder en eerbiedwaardiger zijn dan de Egyptenaren. Of de twee arme kinderen hun hele leven verder zijn blijven mekkeren op zijn Grieks vertelt de geschiedenis niet. Ze zullen zich wel met meer moeite dan normaal met spraak opgevoede kinderen een taal eigen hebben kunnen maken. Herodotus meldt nog dat een andere versie van dit βεκóς-verhaal vertelt dat de kinderen werden opgetrokken door enkele vrouwen, bij wie de tong was uitgesneden.
Tot zover een stokoud, gebrekkig mondeling onderzoek. Veel betrouwbaarder en belangwekkender worden woorden natuurlijk als ze worden opgeschreven. Spreken is woorden wegblazen, maar schrijven is vastleggen, vasthouden, met het enkele nadeel dat de uitspraak in de lucht komt te hangen. Hoe hebben dode talen als het klassieke Latijn en Grieks geklonken? De Egyptische hieroglyphen dan? Het schrijven is natuurlijk de nummer èèn vondst in alle eeuwen der eeuwen. Dat geldt ook voor het lezen. En helemaal voor het vastleggen van stemmen op geluidsdragers sinds ongeveer anderhalve eeuw: wasrol, schellak, magneetband, CD, computer. Het lijkt erop, dat we er steeds meer in slagen het verleden in geluiden, maar ook in beelden vast te houden, totdat toch de tand des tijds gaat toeslaan. Boeken verschimmelen, verbranden, worden opgevreten door insecten, schijfjes verliezen kwaliteit en celluloid verpulvert. Pantarhei is het laatste woord: alles stroomt weg, als water door een mand en als zand door onze vingers. Niets is blijvend.
Op goed geluk heb ik deze, mijn overpeinzingen samengevat in onderstaand gedicht.
     

                        BUNTER

Geen opmerkingen: