zondag 24 mei 2009

De Waerelt volgens Bunter XXII








Afscheid van mijn lente












Foto's: Kruipend Zenegroen, Wilde Aardbei, Eenbes


Mijn dubbele boerenjasmijn staat op het punt uit al zijn knopjes te knallen. Enkele zijn al helemaal open na de zoveelste zonnige, maar winderige en niet echt warme dag dus. Drie stengels van Epipactis helleborine, Breedbladige Wespenorchis, aangenaam, staan eerbiedig gebogen nog onder mijn enorme Hazelaar, klaar om in knop en bloem te schieten. Eindelijk vast voet in mijn tuin voor deze taaie en prachtige orchidee. De tekenen des tijds zijn daarmee duidelijk: het voorjaar is voorbij, want al mijn bolletjes en knolletjes zijn uitgebloeid en zelfs hun loof is al aan het vergelen en verdrogen: Winteraconiet, Boshyacinth in wit, rose of Bluebell-lichtblauw , Narcissen al lang, Crocus al helemaal. Dag mijn zestigste lente. Deze blog heeft mij de kans gegeven mijn zestigste lente extra intens te beleven. Ik heb veel in de tuin rondgerend met de digitale camera obscura om het allemaal een beetje in beeld te brengen. De botanische Tulpen wel, maar de Alpenlelie niet gebloeid. Dag allemaal. Het loof van mijn Okkernoot is nu zo dicht en langzaam van donkerrood en klein naar lichtgroen en groot verkleurd, dat in het achterste deel van mijn ‘goedje’ een redelijk tropische schaduw heerst. Daar kunnen alleen nog schaduwliefhebbers overleven. De massale vlek Speenkruid en Muskuskruid, heeft zich al helemaal in de leem teruggetrokken. Daslook heeft zaad gezet en wacht nog effe op de rijping en verdroging.

Het gras op mijn biljartje heb ik al twee keer gekamd en gemaaid, zodat de bovenkant van de terp er fraai gepoetst bijligt. Ik stel nu de overgangsbloeiers voor. Allereerst de Boompioen, die in de zijtuin haar enige knots van een bloem in alle rust heeft mogen omhoogsteken. Nu rest alleen de groene vruchtdoos nog, nu alle roze bloemblaadjes zijn afgevallen. Al zijn deze blaadjes niet purper geweest, de volgende oud-Frans dichtregels uit de zestiende eeuw, waarvan ik de eerste twee onthield, zodat Google mij snel te hulp kon komen, komen mij zeer toepasselijk voor:




Mignonne, allons voir si la rose,

Qui ce matin avoit desclose,

Sa robe de pourpre au Soleil,

A point perdue ceste vesprée

Les plis de sa robe pourprée

Et son teint au vostre pareil



Simpel vertaald:

Zeg schatje, laten we gaan kijken of de roos

die vanochtend haar purperen jurkje vertoonde aan de zon

Deze avond al niet verloren heeft,

De plooien van haar purpurkleedje

En daarmee haar kleur, die zo op de jouwe lijkt.

Deze dichttekst van Pierre de Ronsard uit 1550-1552(*) wordt normaal gesproken zwaar erotisch geduid, waarbij een bloem als de roos de rol speelt van de vrouwelijkheid om het zo maar eens te zeggen. Ik ben zo vrij aan de hand van de foto’s van mijn eigen pioenroos deze tekst heel letterlijk en botanisch te nemen voor deze keer.






Ik laat de Ronsard daarom achter bij zijn tekst en bij de vraag hoe rood je oortjes mogen worden tussen de regels. Ik voer u verder langs mijn Hyacinth-klokjes, mijn wilde Aardbeitjes, mijn Kruipend Zenegroen, mijn Lievevrouwebedstro, het Daslook, de Knikkende Vogelmelk en de Eenbes. Vaarwel allemaal en mogen jullie volgend jaar, esGodbleef, weer allemaal op jullie vaste plekje uit de grond komen met nog meer bloemen, zoals ik uit de winter weer zal opduiken esGodbleef!

Foto's: Hier komen de witte,roze en bl;auwe klokjes en de Knikkende Vogelmelk.


Ik vraag apart aandacht voor de akeleien. (Zie helemaal boven en hier meteen onder)


Overal in mijn tuin onder alle condities verheffen zij hun leeslampenkapjes in drie hoofdtinten nadrukkelijk tussen alle groen. In paars, roze en wit als zeldzaamste kleur zijn ze ook dit jaar weer in grote getale verschenen en ik houd van ze. Al zijn ze betrekkelijk giftig, ze zijn ook mooi en zeer apart van vorm. Die hangende bloemen als sterlampjes op en hoogte van 50 tot wel 75 centimeter. Een vaste plant die zich zeer gemakkelijk uitzaait op mijn Limburgse leem.

Ik eindig in de dierenwereld, want al wiedende in de voortuin, waar ik met mijn handen waarschijnlijk in een toefje brandharen van de Eikenprocessierups terecht kwam (twee weken flinke jeuk!!). trof ik op een bloemscherm van de Lijsterbes de Gele Krabspin Misumena vatia. Ze zat daar met wijd uitgespreide voorpoten kennelijk in hinderlaag te wachten op een vette hommel of argeloze vlinder en zo goed gecamoufleerd, dat ik haar toch opmerkte, maar moeite had haar goed in beeld te krijgen. En als toetje twee kuikens van een meerkoetenkoppeltje bij moeder op het nest in een poel langs de Helderblinkende, de Glana, juist de Geleen. Ook zij zullen opgroeien - het bleken er in totaal vijf te zijn – en na de zomer en de herfst genoeg veren te hebben voor de nieuwe winter.

Dag Lente, je was zo mooi!

(*) Noot: Deze dichtregels zijn afkomstig uit het driestrofige gedicht ‘À ma maitresse’ uit de bundel ‘Odes’, geschreven in de periode 1550-1552


BUNTER.



Geen opmerkingen: