vrijdag 29 mei 2009

De Waerelt volgens Bunter XXIII

Precies het tegenovergestelde

van wat je wilde bereiken:

Summum ius, summa iniuria


Wanneer je afspraken maakt en dingen waterdicht probeert te regelen, dan blijkt vaak dat datgene, wat je bereikt met al je moeite, precies, maar dan ook precies het tegenovergestelde is van wat je dacht te bereiken, van wat je hoopte te bereiken, van wat je hartstochtelijk en vurig wilde bereiken, van wat je bad om te bereiken. Zo’n lange en gecompliceerde zin heb ik nodig om duidelijk te maken wat oeroude juristen uit Rome, uit het bloeiende Rome van de keizertijd, in vier woorden als adagium neerlegden. Letterlijk staat er: het hoogste recht is het hoogste onrecht. Dit is ook wat de nieuwe Amerikaanse president bedoelde met zijn uitspraak over het sluiten van Guantanamo Bay op Cuba tijdens zijn grote persconferentie medio mei over het doorgaan op die weg naar definitieve sluiting van een van de grofste schendingen van het recht door een Amerikaanse regering ooit. Het inrichten van een gevangenis voor terroristen, waarin deze mensen aan fysieke en ook juridisch terreur worden onderworpen. Martelingen die niet zo genoemd mogen worden, geen eerlijke processen en volkomen willekeur. Zou Amerika niet tegen zichzelf moeten vechten? Daarom zei Obama: “This prison produced more terrorists than it even contained.” Mijn God wat had en heeft hij gelijk: als je terreur met terreur gaat bestrijden, krijg je alleen maar nog veel meer terreur.

BASTA

Nu ik. Het is woensdag 27 maart 1963. Vanuit Kerkrade ben ik met enkele tientallen medescholieren van Gymnasium III per bus naar Aken gebracht. Naar het Stadtheater met het mooie paard in de voortuin in het bloemenperk. Tegenover Degra am Theater, waar we niet mochten komen ook niet voor Hühnerbrühe mit Einlage. Voor de allereerste keer zat een groep uitbottende pubers in het pluche van een echt opera-theater, diep weggezonken, maar met een prachtige blik op de schitterende bühne, nog afgesloten door het grote gordijn. De opera Tannhäuser van Richard Wagner is de bedoeling. Een van de leraren, Fons T. van geschiedenis, is al afgehaakt omdat hij walgt van Wagner, Wodan en Walküre. Hij is thuisgebleven. Ten onrechte en zeer tot zijn spijt achteraf, want na minuten wachten in de halfdonkere grote zaal, parterre, aan de linkerkant van achter gezien, ongeveer halverwege de rijen, is er een plotseling beweging in het gordijnstof. Er komt een kleine, stevige man voor het voetlicht staan. Wegens Erkrankung van een van de Hauptdarstellerinnen - zoiets moet hij gezegd hebben, herinner ik me vaag – kan Tanhäuser leider niet opgevoerd worden en in de plaats daarvan wordt Die Zauberflöte van Wolfgang Amadeus Mozart gebracht. Entschuldiging bitte. Einde mededeling. Omdat we door genoemde Fons al enigszins zijn geïndoctrineerd tegen het gezwollen pathos en de overdreven romantiek en de zwaarte van de muziek van Wagner, beginnen we als vanzelf te klappen voor deze gunst. En inderdaad. De Toverfluit van Mozart walst over mij en door me heen tot in mijn diepste kern en trilt daar – nu zesenveertig hele jaren later - nog steeds na.

Afgelopen week heb ik Tannhäuser van Richard Wagner alsnog ingehaald via een DVD, die ik toevallig in de stadsbibliotheek vond. Ik kreeg de schijf eerst niet aan de gang, moest mijn DVDrecorder op het Amerikaans systeem omzetten en toen mocht ik in zwart-wit getuige zijn van het oude verhaal. De eerste keer door onhandigheid zonder ondertitels, maar de tweede keer met Duitse ondertekst en dat is een verademing in de brij van gezwollen woorden en niet aflatende tonen en muzikale thema’s van RW. Wie de tekst niet volgt of kan volgen, wordt zelfs in zijn eigen luie stoel voor de tv opgeblazen met zwelling, irritatie, verveling en ook afkeer. Als je de tekst volgt, valt muziek, handeling en de hele structuur op zijn plaats, of je het mooi vindt of niet. Ik wel.

Na twee Tannhäusersessies, de tweede woord voor woord en toon voor toon, heb ik me dus bijna een halve eeuw later afgevraagd wat de leiding van het kleinseminarie van toen bewogen heeft – uit pedagogisch oogpunt – ons heftige pubers naar Tannhäuser te sturen. De eerste scène toont de gevallen edelman Tannhäuser in de grot op de Venusberg, overigens volgens de overlevering te vinden op de Hörselberg, vlakbij de Wartburg achter Eisenach in Thüringen. Op die Wartburg staat het kasteel van de landgraaf, later hertog. Tannhäuser ligt met zijn krullenkop in de schoot van de liefdesgodin Venus, die in mijn opname uit 1989/1990 uitgemonsterd is met een heel lange zeer ruim vallende nachtpon, allesverhullend en van dikke katoen of lakense stof en met een zeer decente boothals. Om het paar om de verhoging heen danst een gemengde balletgroep een soort pornodans met allerlei gedanste standjes, culminerend in een hooggeheven missionarisstand, waarbij een slanke jongeling uiteindelijk tussen de wijdgespreide dijen van een verder netjes van een dikke maillot voorziene danseres neergevlijd wordt. Hallodeballo, vet geil, zouden de scholieren nu roepen. Gelukkig begint de handeling met diepe wroeging van Tannhäuser, als hij ongeveer in Venus’ nachthemdkruis ontwaakt en al in zijn eerste bijdrage zingt: “O, Göttin, lasz mich ziehn..!! Na een jaar zich fysiek te hebben uitgeleefd op deze goddelijke madam en zij op hem, heeft hij er genoeg van en mag hij ook uiteindelijk vertrekken, wanneer hij zingt: “Mein Heil ruht in Maria” . Op dat moment, minstens twintig minuten zingen later verdwijnt Venus in een oogwenk en staat even plotseling een zeer nors kijkende houten Madonna midden op de bühne. T. daalt de Venusberg af , komt zijn oude zangkameraden tegen en er wordt eindelijk weer eens een nieuwe zangwedstrijd in de hal van het kasteel afgesproken. Elisabeth, nicht van de landgraaf, die een dik oogje heeft op T. is de jury en het thema: de essentie van de liefde. Alle anderen zingen over de verheven, hoofse en platonische liefde. Enkel T. benadrukt telkens het genot als essentie en onderbreekt zijn concurrenten steeds agressiever, totdat hij in het vuur van zijn lied verklapt dat hij het jaar van zijn verdwijning heeft uitgehangen op de Venusberg. Dan breekt de pleuris uit en T. ontsnapt nog maar net aan een lynchparty, doordat zijn lieve Elisabeth het voor hem opneemt. Tussen het woedende geweld van de andere stemmen door zingt zij haar leven te willen geven voor de redding van T. Op haar aandringen mag hij naar Rome pelgrimeren om daar vergiffenis te gaan vragen aan de paus. De Wartburg ligt namelijk aan een drukke Wallfahrt-route gezien de verschillende pelgrimskoren die voorbijtrekken op de bühne. Om kort te gaan: rond 1250 vervloekt paus Urbanus IV T. in Rome. Nog eerder zal mijn oude, houten staf uitlopen en bladeren krijgen, dan dat jij, vuile hoerenloper, genade krijgt en naar de hemel mag, als je sterft, ” aldus de Pope. Als een gebroken man keert T. terug naar de Wartburg in ze uppie, niet met de andere Pilger. Wolfram van Eschenbach vindt hem in het bos en T. doet zijn Romeverhaal met als conclusie: ik ga terug naar Venus in haar grot. Jullie kunnen me allemaal kapot vallen. Ik wil lekker verder gaan met Venusje. Hij heeft het nog niet gezongen en hup, daar is ze weer met haar geile dansers. Wolfram probeert hem over te halen alle geilheid en genot te laten varen en aan Elisabeth te denken, zijn ‘verloofde’. Net als bij Maria in de eerste acte, heeft nu ook het luid uitroepen van Elisabeths naam een magisch effect. Opnieuw verdampt Venus als bij toverslag en komt een baar in beeld met het lijk van Elisabeeth (Duitse uitspraak). Zij heeft haar leven voor hem gegeven (van verdriet om zoveel verdorvenheid gestorven) en T. komt tot oprechte inkeer en werpt zich zingend over haar heen en geeft zelf ook de geest. En jawel hoor: daar verschijnt een van de vrouwelijke pelgrims uit Rome met een prachtige grote bebladerde en bloeiende pauselijke staf. Er is vergiffenis voor T. in de hemel. Einde.



Het einde van Tannhäuser in de opera: hij sterft op de baar van de voor hem gestorven Elisabeth met achter hem de uitgelopen pauselijke staf.



Ik heb de Tannhäuserlegende zo uitvoerig behandeld omdat het de eeuwige worsteling van de hoofdfiguur laat zien met de seksuele liefde, gezet in een vrome omgeving van pelgrims, hoofse, zingende ridderwatjes, verontwaardigde gezagsdragers en ander schijnheiligen. Waarschijnlijk zou deze opera (met Limburgs tintje, waarover zo)** in 1963 uitvoerig worden nabesproken om onze eigen puberworsteling met seks, masturbatie en eventueel ontluikende homofilie ons bewust te maken en in een vroom en leerstellig kader te zetten om ons voor te bereiden op uiteindelijk ons celibaat, ons ongeslachtelijk leven als geestelijke.

Wat een streep door deze rekening moet nu de vertoning van Die Zauberflöte zijn geweest in maart 1963.

Weliswaar is er in de toverfluit ook sprake van een hele deftige liefde, te beginnen bij de aria van prins Tamino aan het begin van de eerste acte: “Dies Bildnis ist bezauberend schön”.


Tamino: "Dies Bildnis ist bezauberend schön..."

Weliswaar heeft de hele opera de context van de geheime en verheven rituelen van de priesters/vrijmetselaars. Weliswaar speelt Sarastro, de ultieme goeierd van het sprookjesverhaal, met zijn rijzige Steh-bass-gestalte, de rol van zijn goddelijke majesteit. Weliswaar is de grote aanbedene Pamina een heerlijk tutje en komen er een hele hoop beproevingen voorbij, voordat de ultieme vereniging van de gelieven kan plaats hebben.

Toch kent dit Sangspiel ook zijn uitermate wulpse kanten. Toch eindigt Tamino’s aria in de vijfmaal herhaalde uitroep: “Und ewig wäre sie dann mein…” .


Papageno: Ein Mädchen oder Weibchen

Maar bovenal spookt de vrolijke en geile Papageno, als ware hij de Schürzenjäger Mozart zelf, door de opera heen om met zijn hedonistische, zeg maar genieterige levenshouding de draak te steken met alle plechtige rituelen. Met zijn Vogelfänger-entree riposteert hij onmiddellijk de Bildnis-arie en gaat klagend, grappend en grollend door tot hij zijn Papagena, ook zo’n heerlijk, hupserig vogelmeisje, ontmoet. Maar niet nadat hij uit wanhoop en liefdesverdriet bijna zelfmoord pleegt na het zingen van “Ein Mädchen oder Weibchen wünscht Papageno sich.” Zelfs de donkere kanten van de hartstochtelijke liefde komen in de toverfluit aan de orde als Monostatos probeert Pamina in te palmen. In tegenstelling tot Tannhäuser is het genieten hier helemaal toegestaan en voert niet tot een tragische dood bij de lijkbaar van de aanbedene.

Deze operaverwisseling in 1963 heeft niet alleen mijn muzikale smaak voor de rest van mijn leven bepaald, zij heeft er hoogstwaarschijnlijk ook toe bijgedragen, dat ik niet de smalle weg naar het celibaat ben opgegaan, maar mij in het volle leven heb gestort.

En nu wil ik graag tot mijn punt komen. Ik denk dat een grote organisatie als de RK Kerk, waartoe ik ook mezelf reken in de laagste rang van parochiaan en koorzanger, nu eindelijk eens van twee dingen af moet. In de eerste plaats van het celibaat, omdat het summum ius van het celibaat naar mijn mening de summa iniuria oplevert van kindermisbruik in Ierse scholen, van door seks geobsedeerde parochiepriesters, van stiekeme relaties, kortom, zoals ik al zei van het tegendeel van het vroom beoogde. Zo is het summum ius van de uitsluiting van vrouwen bij de ambtsbediening ook het summa iniuria van de leegloop der kerken, van de onverschilligheid en de demotivatie, van het afsterven van de sociale wortels. Vrouwen zijn enkel welkom als hard zwoegende vrijwilligers zonder enige status en dat is onacceptabel.

Op dezelfde manier levert extreem bestrijden van terreur, nieuwe terreur op, zoals het streven naar vreedzame en veilige grenzen door bv de Joodse staat nog veel meer onveiligheid en oorlog met de Palestijnse buren oplevert. Zoals ooit een organbisatie als de NAVO, bedoeld om na de Tweede Wereldoorlog de vrede te bewaren tot wapenwedloop en Koude Oorlog leidde. Zoals de opium-oorlogen en het strenge verbod op drugsgebruik, geleid heeft tot economieën in Zuid-Amerika en het Verre Oosten die totaal draaien op overwinsten, behaald met de handel peperdure heroïne door vreselijke misdaadsyndicaten als El Sendero Luminoso en de Taliban.

Vaak denken mensen dat bestrijding van het verschijnsel de oplossing is. Achter de zedenloosheid van priesters zit de verdringing van een totaal normale en natuurlijke drang. Achter de opiumregiems zit de armoede van derdewereldlanden. Achter de desinteresse voor de kerk en haar prachtige rituelen zit de sinds de Steentijd ingebakken grenzeloze minachting van vrouwen, gevoed door diepe angst voor vrouwen. Achter de burenruzie in het Midden-Oosten zit de meedogenloze wapenhandel vanuit het westen. Dat zijn de problemen die aangepakt moeten worden.

Ik ben ervan overtuigd dat heel wat wereldproblemen opgelost zouden kunnen worden door ze op de juiste manier aan te pakken. Nooit met de harde knoet, maar

met tolerantie, invoelingsvermogen, luisterkracht, en gelijke rechten

met openheid, openbaarheid, vrijheid en wederzijds respect.

met natuurlijkheid, duurzaamheid en eerlijkheid,

met het afwegen van echte argumenten.

En dan kunnen we met de strafwet in de hand en met gedegen handhaving en controle en oplettendheid van iedereen proberen onze eigen criminele straatjes nog zo schoon mogelijk te houden.

Ach, ik ben lang niet de eerste die dit allemaal zo bij elkaar zet. Sinds de ontwaking uit de Middeleeuwen hebben honderden mensen dit op papier gezet. Het bovenstaande is dus totaal overbodig, maar het geeft een goed gevoel alles nog eens op een rijtje te krijgen aan de hand van de twee opera’s in mijn leven: Tannhäuser en Die Zauberflöte.

BUNTER


Heinrich, her von Veldig in het Manesse-handschrift

** Het Limburgse tintje aan het Tannhäuser-verhaal is dat Henric Van Veldeke meezong in de vocale wedstrijden op de Wartburg bij Eisenach in Thüringen. De eerste Nederlandse schrijver uit onze historie, geboortig uit Groot-Limburg, nu Nederlands of Belgisch zong samen met met Wolfram von Eschenbach, Heinrich Tannhäuser, Walter von der Vogelweide en anderen die wèl genoemd worden in Wagners libretto. Dat blijkt uit het de zogeheten Codex Manesse, een prachtig verlucht handschrift, waarin hij ‘Her Heinrich von Veldig’ wordt genoemd. Het boek dateert uit de eerste helft van de veertiende eeuw, rond 1350 in Zürich, maar Van Veldeke/Von Veldig zelf leefde en schreef in de tweede helft van de twaalfde eeuw (geboren rond 1150 in Veldeke, een gehucht van Spalbeek bij Hasselt in het huidige Belgisch Limburg. Tannhäuser is geen tijdgenoot van Henric; hij stierf een eeuw later rond 1265. Vandaar ook dat hij niet in de opera Tannhäuser voorkomt, die Veldeke.

B.

Geen opmerkingen: