Wakker worden
in maart
Tjielp. Tsjilp. Tsiellup. Piep. Piep. Pieperdepiep. Tsssjrrrrrr.
Bom. Bom. Bom.Bom. Bom. Bom. Bom. Uurbericht van de pastoor zijn toren.
Maandagmorgen en nieuwe geluiden wringen zich door de uiterst smalle klapstand van ons slaapkamerraam.
Gekukel ver weg en heel dichtbij ochtendwater dat zich bij mijn frontale kringspier meldt.
Langzaam wordt het slaapkamergordijn lichtgroen in plaats van bruinachtig donkergroen.
Dan een helgele streep op het behang.
Ik sta op in drie aktes.
In de eerste speelt mijn rechterarm de hoofdrol.
Hij werpt het dekbed van mijn dampende tors en leden.
Ik ril.
In de tweede acte neemt mijn linkerarm het over.
Hij drukt het middenstuk van mijn bestaan omhoog tot zitstand,
waarbij mijn onderstel uit bed valt in een haakse hoek met de matras.
Ik damp nog na.
De derde acte waarin een glansrol voor mijn onderstutten, die zich dramatisch strekken.
Ik kom geheel tot stand met mijn kuiten tegen het koude bedraam.
De eerste stap al snel gevolgd door meer richting badkamer en toilet.
Daar loop ik even leeg.
Pas dan kan ik doorschakelen naar vol vermogen en gaat mijn hoofd meedoen.
Ik ga niet terug in bed.
Iets zeg me dat dat zonde zou zijn.
De tweede kamer van ons huis aan de zuidkant kost mij nog slechts enkele stappen meer.
De gordijnen zijn daar altijd helemaal open en nu straalt het glas van de ruiten.
Ik kijk en dan gebeurt het!
Goudgeel is mijn voortuin in een frisgroen buxuskader.
Honderden gele akonieten tonen hun vette stampers en stuifmeelvolle draden aan moeder zon, nog in lage stand.
Zij strijkt het licht met natte kwast overal neer voor mijn verbaasde ogen.
Wekenlang waren het kleine felgele zwavelknopjes, rillend van de kou ineengekrompen.
En kijk ze nu: helemaal open als in een grote botanische lokgroep.
Bestuif ons, asjeblieft, bestuif ons ,roepen de natte stampertjes.
Waar zijn dan die verrekte bijen, die moddervette moederhommels,
de zweefvliegen, vooruit de vliegen dan, die we moeten bepoederen?
Brommen de melige draden.
Lichtpaarse krokussen in toefjes bijeen
maken mijn maartse van Gogh compleet
samen met nog langer hangende mannenkatjes van de kronkelhazelaar.
Katjes en krokussen zwijgen.
Dat zijn niet van die marktwijven als de botergele akonieten.
Ik weet niet
Ik weet niet
Ik weet niet
Hoe snel hoe snel hoe snel
Iktandepoetsen,koponderdepomp,harenkammen, deodoranten, kleren,klerenkleren,
sokkenschoenenveters.
Boterhammenbotersmeren pienakaas,chocoprut,theetjebeetje,slurpslurpslurpkauwkauwkauwkauw,VESTJE-AAHAAN.
En naar buiten met het cameraatje.
Ik zeg Goedemorgen, maandag twee maart,
je brengt ons zon en tien graden van Celsius.
Zo vroeg al
Bedankt, hartstikke.
En dat vele licht.
Je hebt me zo ontzettend blij gemaakt.
Vanaf nu zou ik in korte broek, bermuda willen lopen
met mooie lange kousen eronder en stevige stappers
om altijd weer buiten te zijn.
Ik juich nog onbegrepen stilletjes in mezelf.
Kan het niet uitleggen :
mijn zestigste lente is gekomen
mijn zestigste lente is er
mijn zestigste lente is daar
daar is mijn zestigste lente
zie mijn zestigste lente komt
kijk mijn zestigste lente
Dit moet de dag zijn
Kan niet anders
Zo blij, dat ik Chinees ga denken:
Twoh kauwsieng ah. Zo blij!
Ik zoek verder.
Kijk eens naar mijn boompioen. Dikke vette donkerrode knoppen in beweging.
Overal zaailingen Buddleya
Eerste longkruidbloemen
Ha Ha, zoekplaatje van twee alruin-erupties: voor de fijnproever!
Daar is ook Mandragora met twee erupties. Goedemorgen, Alwijze, almachtige ALRUIN,
En helemaal achterin een groenbonte verzameling oerbloemen van het SUperStinkend
Nieskruid. Verse bladpunten van de sleutelbloemenprimula’s.
Alles staat klaar. Nu de Maartse viooltjes nog.
Ze zijn er niet, maar ze komen overal. Hoera!!
Bunter
Geen opmerkingen:
Een reactie posten